ECLI:NL:RBDHA:2023:19058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.33608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met vals paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser van Kazachse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser zich niet op de voorgeschreven wijze in Nederland had bevonden en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser had een vals Roemeens paspoort en een Pools visum in zijn bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 1 november 2023 was opgeheven, omdat de eiser naar Kazachstan was uitgezet, maar dat het beroep desondanks werd gehandhaafd. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33608

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Kazachse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 november 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Kazachstan.
Eiser heeft desgevraagd aangegeven het beroep te handhaven.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Ter zitting heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Pater, waarnemend voor de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is in het kader van de openbare orde, omdat er een risico bestaat dat betrokkene zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2.De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 12 september 2023 een terugkeerbesluit en een inreisverbod van 1 jaar is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3g aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de lichte gronden 4c, 4d en 4e daarom onbesproken.
4.1.
Eiser heeft immers verklaard het grondgebied van de Europese Unie te zijn in gereisd met behulp van een Roemeens paspoort (dat vals bleek te zijn) en zonder in het bezit te zijn van een benodigd visum. Eiser komt ook niet voor in de vingerafdrukkendatabase EU-visum. Daarnaast heeft eiser verklaard naar Nederland te zijn gekomen om te werken, waardoor eiser geen aanspraak heeft kunnen maken op rechtmatig verblijf in de zin van artikel 12 Vw (3a). Ook heeft eiser op geen enkel moment melding gemaakt van zijn (illegale) verblijf bij de Korpschef in de zin van artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en zich daarmee aan het toezicht op de vreemdelingen onttrokken (3b) en heeft eiser reeds op 12 september 2023 een terugkeerbesluit ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten bleek en hier geen gevolg aan gegeven (3c). Het standpunt van eiser dat hem niet verweten kan worden dat hij geen gevolg kon gegeven aan het terugkeerbesluit omdat hij in strafdetentie zat, wordt niet gevolgd door de rechtbank. Dit komt voor rekening en risico van eiser. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3338. Eiser heeft tot slot ook gebruik gemaakt van valse of vervalste documenten, namelijk een vals Roemeens paspoort (3g).
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en nu eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat een lichter middel daadwerkelijk effectief zou zijn, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Daarbij is van belang dat gedurende de bewaring eiser weliswaar over een geldig Kazachs paspoort bleek te beschikken, maar dat eiser in eerste instantie geen toestemming heeft willen geven om dat paspoort bij zijn verblijfadres op te halen door de politie, eiser ook niet over contactgegevens van andere personen op dat adres beschikte, en zelf geen inspanningen heeft verricht om het paspoort te laten ophalen. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Daarbij is onder meer van belang dat verweerder het familieleven van eiser voldoende bij het opleggen van de maatregel heeft betrokken.
Voortvarendheid
6. Verweerder heeft op dag 5 een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Op dag 6 van de bewaring is voor eiser een vlucht geboekt en daarnaast is, tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser, op 25 september 2023 reeds een vertrekgesprek met hem gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020,
ECLI:RVS:2020:989 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@120760/201906848-1-v3/), onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
7. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. Nu eiser op 1 november 2023 is uitgezet naar Kazachstan ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat op enig moment tijdens de inbewaringstelling zicht op uitzetting ontbrak.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.