ECLI:NL:RBDHA:2023:19086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
AWB 23/4354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach – de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een inreisverbod opgelegd aan een Turkse vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2023, wordt het beroep van eiser, een Turkse vreemdeling, tegen een inreisverbod van twee jaar beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had dit inreisverbod opgelegd op 24 februari 2023, na een terugkeerbesluit dat op 24 januari 2023 was genomen. Eiser had de vrije termijn van zijn Schengenvisum met meer dan 90 dagen overschreden en was niet onmiddellijk verplicht Nederland te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet om een zitting heeft gevraagd en het onderzoek zonder zitting heeft gesloten.

Eiser betoogde dat het inreisverbod onterecht was opgelegd, omdat hij voornemens was Nederland te verlaten en hij niet was gehoord voordat het besluit werd genomen. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep ongegrond was, omdat eiser niet tijdig zijn zienswijze had ingediend en de staatssecretaris bevoegd was om het inreisverbod op te leggen. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris de belangen van de vreemdeling had afgewogen en dat het inreisverbod een proportionele maatregel was, gezien de overschrijding van de verblijfsduur.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet in zijn rechten was benadeeld en dat het inreisverbod rechtmatig was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/4354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 203 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het inreisverbod voor de duur van twee jaar dat de staatssecretaris op 24 februari 2023 aan hem heeft opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank zonder zitting te houden het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep van eiser is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Besluitvorming
3. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1991. Bij besluit van 24 februari 2023, bekendgemaakt in de Staatscourant op 1 maart 2023, heeft de staatssecretaris aan eiser, gelet op het op 24 januari 2023 uitgevaardigde terugkeerbesluit, een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd zoals bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat de eiser de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), met meer dan 90 dagen heeft overschreden en de vreemdeling Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten.
Beroepsgronden
4. Eiser betoogt dat er ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod aan hem is opgelegd. Eiser was namelijk voornemens om Nederland te verlaten, waardoor de oplegging geen doel treft. Eiser heeft ook bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij Nederland zou gaan verlaten. Daarnaast is eiser ook niet gehoord voordat aan hem een terugkeerbesluit en inreisverbod werd opgelegd. Dit is echter wel van belang in het kader van de belangenafweging. Verder is het opleggen van een inreisverbod volgens eiser een te zwaar middel. Gelet op de duur van het inreisverbod met betrekking tot de overschrijding van de vrije termijn, kan volgens eiser niet gesproken worden van een proportionele maatregel. Eiser is bovendien niet gewezen op het recht op rechtsbijstand en er is geen melding gedaan bij de piketdienst.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat voor zover het beroep zich richt tegen het terugkeerbesluit van 24 januari 2023 dit in deze procedure niet aan de orde kan komen. Eiser had de mogelijkheid om binnen vier weken na het bekend worden van dit besluit beroep in te stellen van welke gelegenheid eiser geen gebruik heeft gemaakt.
Blijkens het inleidend bezwaarschrift van 27 maart 2023, welke bezwaarschrift door de staatssecretaris terecht is doorgezonden ter behandeling als beroepschrift, is het beroep ingediend naar aanleiding op het op 24 februari 2023 opgelegde inreisverbod. De rechtbank gaat daarom uit van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit.
Grondslag voor het inreisverbod
6. De staatssecretaris heeft het inreisverbod gebaseerd op het tweede lid van artikel 66a van de Vw 2000. Op grond van dit artikel kan een inreisverbod worden opgelegd aan de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Het besluit van 24 januari 2023 bevat een terugkeerbesluit, waarbij eiser niet is aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten, maar waarbij hem een vertrektermijn van 28 dagen is geboden. Gelet op dit terugkeerbesluit was de staatssecretaris op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd om op 24 februari 2023 aan eiser een inreisverbod op te leggen. [1] Dat eiser op 24 januari 2023 voornemens was Nederland te verlaten, doet aan die bevoegdheid van de staatssecretaris niet af. Zoals uit het voornemen van 24 januari 2023 ook volgt, is het inreisverbod een maatregel die als doel heeft om illegale vreemdelingen uit Nederland, de EU, de EER en Zwitserland te weren. Eiser licht zijn stelling dat het geen doel treft hem een inreisverbod op te leggen, omdat hij het voornemen had vrijwillig te vertrekken, niet nader toe. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
Duur van het inreisverbod
7. Uit paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat voor zover mogelijk een inreisverbod voor de maximale duur wordt uitgevaardigd zoals die in artikel 6.5a van het Vb 2000 is genoemd. Ook is hierin opgenomen dat een inreisverbod voor de duur van één jaar wordt uitgevaardigd als – voor zover van belang – de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 van het Vb 2000, met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen is overschreden en dat een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt uitgevaardigd in het geval de vrije termijn met meer dan 90 dagen is overschreden.
7.1.
In geval van eiser is een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. In het voornemen om tegen eiser een inreisverbod uit te vaardigen, is opgenomen dat de duur hiervan twee jaar zal bedragen omdat eiser de vrije termijn heeft overschreden met meer dan 90 dagen. Uit het voornemen om aan eiser een inreisverbod op te leggen blijkt namelijk dat eiser een Schengenvisum had die geldig was van 9 september 2022 tot 24 oktober 2022 voor de duur van 30 dagen. Ook blijkt uit het voornemen dat in het paspoort van eiser een inreisstempel van 10 september 2022 uit Hongarije staat en een uitreisstempel van 24 januari 2023 uit Nederland. Dit betekent dat eiser in totaal 137 dagen in het Schengengebied heeft verbleven en daarmee de toegestane verblijfsduur van 30 dagen met 107 dagen heeft overschreden. Dit is meer dan 90 dagen, waardoor een inreisverbod van twee jaar opgelegd kon worden. Eiser heeft geen individuele omstandigheden naar voren gebracht waarom het opleggen van het inreisverbod van deze duur voor hem niet proportioneel is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Horen
8. Uit het voornemen volgt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Daarbij is aangegeven dat eiser individuele omstandigheden kan aanvoeren die volgens hem relevant zijn voor het besluit om al dan niet een inreisverbod aan hem op te leggen of voor de duur daarvan. Uit het bestreden besluit van 24 februari 2023 blijkt dat door eiser niet, of niet tijdig, een zienwijze is ingediend. Dit wordt in de beroepsgronden niet betwist.
8.1.
Dat eiser zijn zienswijze niet in persoon kenbaar heeft kunnen maken, leidt niet tot het oordeel dat eiser, in strijd met de artikelen 4:8, eerste lid, en 4:9 van de Algemene wet bestuursrecht, niet in de gelegenheid is gesteld om in het kader van het inreisverbod relevante individuele omstandigheden naar voren te brengen, als hij daartoe schriftelijk voldoende in staat is gesteld. Omdat eiser op 24 januari 2023 op het punt stond naar Turkije te vertrekken, mocht de staatssecretaris ermee volstaan eiser de gelegenheid te bieden zijn zienswijze op het voorgenomen inreisverbod schriftelijk te geven. Dat eiser van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtsbijstand en piketmelding
9. Het betoog van eiser dat ten onrechte niet is gewezen op het recht op rechtsbijstand, slaagt niet. In het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit en het voornemen om tegen hem een inreisverbod op te leggen, is aan eiser meegedeeld dat hij zich op eigen kosten kan laten bijstaan door een advocaat. Ook het betoog van eiser dat ten onrechte geen piketmelding is gedaan, slaagt niet. Een piketmelding is namelijk enkel vereist indien een vreemdeling wordt opgehouden of in bewaring wordt gesteld. [2] Van beide gevallen is hier geen sprake.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is daarom geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach – de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie: ABRvS 15 juli 2018 ECLI:NL:RVS:2018:2263.
2.Zie paragraaf A2/4 en A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.