In deze zaak heeft eiser, die onder bewind is gesteld, beroep ingesteld tegen de blokkering van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn. De blokkering vond plaats op 1 augustus 2021 en werd door verweerder op 21 september 2021 gegrond verklaard. Eiser heeft bezwaar gemaakt en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn volgens artikel 6 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar verweerder zich afmeldde.
De rechtbank oordeelt dat de blokkering van de uitkering onrechtmatig was en dat verweerder de kosten van de behandeling van het bezwaar had moeten vergoeden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiser in bezwaar en beroep moet vergoeden. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 2.271,-, inclusief griffierecht van € 49,-. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- aan eiser. De Staat wordt ook opgedragen om de proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding te vergoeden tot een bedrag van € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck en is openbaar uitgesproken op 14 november 2023. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.