ECLI:NL:RBDHA:2023:1943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Jemeniet die op 3 juni 2022 asiel heeft aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 februari 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat Italië niet langer kan worden beschouwd als een veilige derde staat, verwijzend naar pushbacks en de houding van de Italiaanse regering. De rechtbank heeft overwogen dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek en dat verweerder zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen. Eiser heeft niet aangetoond dat er in zijn geval van dit beginsel moet worden afgeweken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten van eiser niet opwegen tegen de vaststelling dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26241

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Fadl. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Jemenitische nationaliteit. Op 3 juni 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 15 mei 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom verzocht om eiser over te nemen. De Italiaanse autoriteiten zijn daarmee op 7 september 2022 akkoord gegaan.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat overdracht daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Eiser stelt daarbij dat er in Italië pushbacks plaatsvinden en wijst op de houding van de nieuwe regering van Italië tegenover migranten. Tot slot verwijst eiser naar de circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 en de uitspraak van 30 januari 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond. [5]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [6]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. De Afdeling [7] heeft in verschillende (recente) uitspraken geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [8] Daarnaast volgt uit de
circular lettervan 5 december 2022 dat er sprake is van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. Dit kan worden vergeleken met de eerdere tijdelijke opschorting van overdrachten in verband met het coronavirus. Ook toen waren er geen overdrachten mogelijk en de Afdeling heeft in die situatie geoordeeld dat er sprake was van ook een tijdelijke onmogelijkheid. [9] Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat het besluit onrechtmatig is. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Dat er sprake zou zijn van pushbacks, heeft geen gevolgen voor de overdracht van eiser. Datzelfde geldt voor de houding van de Italiaanse regering onder de leiding van premier Meloni.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraken van 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38, 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324 en 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3272.