ECLI:NL:RBDHA:2023:1946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 6 mei 2022 asiel aangevraagd, maar het onderzoek toonde aan dat hij op 25 april 2022 illegaal Italië was binnengekomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 februari 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren. Eiser voerde aan dat overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, omdat hij vreesde voor indirect refoulement en geen toegang zou hebben tot een behoorlijke procedure in Italië. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Italië niet aan de vereisten van de Dublinverordening zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet opgingen en dat de overdracht aan Italië rechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25924

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Al Wandawi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 6 mei 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 april 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom op 20 juni 2022 verzocht om eiser over te nemen. Italië heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn van twee maanden op dit verzoek gereageerd. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Italië voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag met ingang van 21 augustus 2022 vast.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat overdracht daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Eiser vreest bij overdracht aan Italië voor indirect refoulement. Eiser moest daar gedwongen zijn vingerafdrukken afstaan. Daarnaast is volgens eiser nareis in Italië niet mogelijk. Eiser zal in Italië geen toegang hebben tot een tolk en een advocaat waardoor hij geen behoorlijke procedure zal krijgen. Bij overdracht zal eiser op straat belanden. Ook valt niet uit te sluiten dat eiser gedetineerd wordt bij aankomst in Italië. Dit onderbouwt eiser met een verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022. Tot slot heeft eiser bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de overdracht van eiser Italië van een onevenredig hardheid getuigt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [5]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. De Afdeling [6] heeft in verschillende (recente) uitspraken geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [7] Daarnaast volgt uit de circular letter van 5 december 2022 dat er sprake is van een verzoek van de Italiaanse autoriteiten tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. Dit kan worden vergeleken met de eerdere tijdelijke opschorting van overdrachten in verband met het coronavirus. Ook toen waren er geen overdrachten mogelijk en de Afdeling heeft in die situatie geoordeeld dat er sprake was van ook een tijdelijke onmogelijkheid. [8] Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat het besluit onrechtmatig is.
6. Ook de overige door eiser genoemde argumenten treffen geen doel. Verweerder stelt terecht dat eiser niet uit persoonlijke ervaringen kan putten over de kwaliteit van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië, nu hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Italië. De vrees van eiser dat hij in Italië niet zal worden beschermd en daar geen toegang zal hebben tot elementaire voorzieningen, is dus niet gestoeld op zijn eigen ervaringen. Dat de procedure voor nareis van gezinsleden of gezinshereniging volgens eiser in Italië niet mogelijk is, heeft hij niet onderbouwd en is in het kader van de vaststelling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming niet relevant. Eisers stelling dat hij in Italië gedwongen werd om vingerafdrukken af te staan, betekent niet dat de autoriteiten van Italië zich onrechtmatig hebben gedragen: de lidstaten zijn immers op grond van de Eurodacverordening verplicht om illegale vreemdelingen die het grondgebied van de lidstaten binnenkomen te registreren. [9] Verweerder heeft in dit verband ook terecht opgemerkt dat Italië met het (fictief) claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag van eiser, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Dat betekent ook dat er geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement en dat eiser aanspraak maakt op opvangvoorzieningen. Voor zover eiser stelt dat Italië in strijd handelt met deze richtlijnen, kan en dient hij daarover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn of dat de Italiaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
7. Ook de stelling dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Italië zou leiden tot kennelijke hardheid, kan geen doel treffen. Eiser verwijst immers naar feiten en omstandigheden die aan de orde zijn gesteld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft daarin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken zoals bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Uitspraken van 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38, 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324 en 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3272.
9.Artikel 14 van de Verordening (EU) nr. 603/2013.