ECLI:NL:RBDHA:2023:19462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.30360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en asielaanvraag in het bestuursrecht

Op 15 september 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser, een vreemdeling van Azerbeidzjaanse nationaliteit, de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser heeft op 20 september 2023 tijdens een vertrekgesprek zijn asielwens kenbaar gemaakt, waarna verweerder besloot dat eisers uitzetting niet achterwege zou blijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om de grondslag van de bewaring te wijzigen naar artikel 59b van de Vw 2000, omdat de juiste grondslag voor de inbewaringstelling op dat moment weer artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, en dat eiser niet heeft betwist dat deze gronden de maatregel rechtvaardigen.

Eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting bestond, omdat een eerder geboekte vlucht naar Azerbeidzjan was geannuleerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend handelt en dat er nog steeds zicht op uitzetting is, ondanks de onzekerheid over de toestemming van de Turkse autoriteiten voor de vlucht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, en is bekendgemaakt op 5 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.G. Bos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Azerbeidzjaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1986.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, hetgeen is gebleken uit de omstandigheden dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de gronden niet betwist. Evenmin heeft eiser betwist dat deze gronden de conclusie rechtvaardigen dat een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht of dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen – ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is [1] – de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring vanaf 20 september 2023 onrechtmatig is geworden, omdat hij op die datum tijdens een vertrekgesprek zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt en vervolgens een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder had de grondslag van de bewaringsmaatregel daarom op 20 september 2023 moeten wijzigen naar een bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000.
5. De rechtbank volgt eiser niet. Eiser is met ingang van 15 september 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Tussen partijen is niet in geschil dat dit op dat moment de juiste grondslag was voor eisers inbewaringstelling. Op 20 september 2023 maakt eiser zijn asielwens kenbaar en diende hij zijn asielaanvraag in. In beginsel had eiser vanaf dat moment rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f van de Vw 2000, zodat de juiste grondslag voor zijn inbewaringstelling artikel 59b van de Vw 2000 was. Uit het digitale dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, blijkt echter dat verweerder op 20 september 2023 vrij kort naar eisers asielaanvraag (al na een half uur – zoals eiser ter zitting heeft verklaard) al een besluit heeft genomen op eisers asielaanvraag waarbij is besloten dat eisers uitzetting niet achterwege wordt gelaten op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Door dit besluit had eiser geen rechtmatig verblijf meer in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, van de Vw 2000 zodat de juiste grondslag voor eisers inbewaringstelling vanaf dat moment weer artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 was. Nu gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] verweerder 48 uur de tijd heeft om een eventuele nieuwe maatregel van bewaring op een gewijzigde grondslag op te leggen, en binnen die 48 uur - door het op eisers asielaanvraag genomen besluit van 20 september 2023 - de juiste grondslag voor eisers inbewaringstelling weer artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is geworden, heeft verweerder eisers inbewaringstelling (tussendoor) niet hoeven wijzigen naar een inbewaringstelling op grond van artikel 59b van de Vw 2000. De beroepsgrond faalt.
6. Eiser voert ook aan – naar de rechtbank begrijpt – dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Hij voert hiertoe aan dat al eerder een vlucht voor hem via Turkije naar Azerbeidzjan was geboekt voor 22 september 2023, maar dat deze is geannuleerd omdat Turkish Airlines had geweigerd eiser te vervoeren omdat de Turkse autoriteiten nog geen formele toestemming hadden gegeven. Voor eiser is inmiddels een nieuwe vlucht via Turkije naar Azerbeidzjan geboekt voor 16 oktober 2023, maar het is nog niet bekend of de Turkse autoriteiten dit keer wel toestemming hebben gegeven. Het is dus nog niet zeker of deze vlucht wel doorgang kan vinden zodat het zicht op uitzetting ontbreekt.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser is op 15 september 2023 in bewaring gesteld. Op 20 en 27 september 2023 hebben vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden. Op 18 september 2023 zijn een aantal handelingen verricht ter verkrijging van een laissez-passer (LP) voor eiser en op 20 september 2023 is deze LP ontvangen. De geplande vlucht voor 22 september 2023 naar Azerbeidzjan (via Turkije) is geannuleerd omdat de Turkse autoriteiten nog geen formele toestemming hadden gegeven. Op 22 september 2023 is daarom een nieuwe vlucht voor eiser aangevraagd. Op 26 september 2023 zijn de vluchtgegevens bekend geworden, te weten 16 oktober 2023, waarbij eiser wederom via Turkije naar Azerbeidzjan zal vliegen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het voorgaande voldoende voortvarend handelt en dat het zicht op uitzetting vooralsnog niet ontbreekt. De omstandigheid dat nog niet duidelijk is of de Turkse autoriteiten wel toestemming zullen geven voor deze vlucht, maakt dit niet anders. Verweerder heeft ter zitting terecht betoogt dat hij in afwachting is van het antwoord van de Turkse autoriteiten en dat hij op dit punt afhankelijk is van de Turkse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Turkse autoriteiten geen toestemming willen of kunnen geven voor de vlucht via Turkije. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder het antwoord van de Turkse autoriteiten afwachten, zodat er op dit moment geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Bovendien heeft verweerder er ter zitting nog op gewezen dat als de Turkse autoriteiten wederom geen toestemming zullen verlenen, er ook andere vluchtroutes mogelijk zijn om eisers uitzetting te kunnen bewerkstelligen. De beroepsgrond faalt.
8. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden niet leiden niet tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is te achten. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 5 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in de zaak C, B en X tegen Nederland, van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
2.zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:504