ECLI:NL:RBDHA:2023:1956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
NL22.7283 en NL22.20664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Oeigoerse eiser met Turkse nationaliteit, beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met een Turkse nationaliteit die claimt Oeigoerse etniciteit te hebben. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvraag afgewezen op 30 september 2022, waarbij werd gesteld dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen originele identificerende documenten uit China heeft overgelegd en dat de Turkse autoriteiten hem niet hebben vervolgd ondanks zijn Chinese persoonsgegevens. De rechtbank oordeelt dat de vrees van de eiser voor uitzetting naar China niet aannemelijk is, omdat de Turkse autoriteiten hem eerder hebben beschermd en hij niet kan aantonen dat hij daadwerkelijk gevaar loopt bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.7283 en NL22.20664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: R. Mandersloot en mr. C.W.M. van Breda).

ProcesverloopEiser heeft beroep (NL22.7283) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Bij besluit van 30 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Hoewel op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het lopende beroep van rechtswege mede betrekking had op het bestreden besluit, heeft eiser opnieuw beroep (NL22.20664) ingesteld.
Eiser heeft het beroep met nummer NL22.7283 ingetrokken en verzocht verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten. De rechtbank vat deze intrekking zodanig op dat alleen over het niet tijdig beslissen niet langer een oordeel gewenst is.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Seley. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda.

Overwegingen

1. Eiser stelt [Naam 2] te heten, te zijn geboren op [Geboortedatum], de Oeigoerse etniciteit te hebben, de Chinese nationaliteit te hebben en afkomstig te zijn uit [Plaats] (provincie [Provincie]) te China.
2. Op 13 september 2021 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Hierbij heeft hij een Turks paspoort overgelegd, dat op 16 september 2021 door de Koninklijke Marechaussee echt is bevonden. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. In 2012 is eiser in Turkije gaan wonen. Vervolgens heeft hij op illegale wijze een Turks paspoort verkregen. In 2018 is eiser door de rechtbank in Turkije na een aanklacht van de Chinese autoriteiten vrijgesproken van mensenhandel. Later, in 2019 en 2020, is eiser via zijn broer door de Chinese autoriteiten onder druk gezet om informatie te verstrekken over Oeigoeren in Turkije. Eiser werd aanvankelijk gebeld maar is later ook fysiek aangesproken. Daarnaast is eiser in 2021 bedreigd en afgeperst door familieleden van de oorspronkelijke eigenaar van zijn Turkse paspoort. In september 2021 is eiser gevlucht. Eiser vreest dat hij bij terugkeer vanwege het frauduleus verkrijgen van een paspoort door de Turkse autoriteiten zal worden uitgezet naar China, waar Oeigoeren systematisch worden vervolgd. In zijn correcties en aanvullingen op het rapport van het nader gehoor heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij ook problemen heeft gehad vanwege zijn politieke overtuiging, aangezien hij zowel in Turkije als in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties tegen de onderdrukking van Oeigoeren door China.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Omdat eiser geen originele identificerende documenten uit China heeft overgelegd, gaat verweerder uit van de persoonsgegevens op het door eiser overgelegde en echt bevonden Turkse paspoort. Dit betekent dat eiser volgens verweerder [Naam] heet, geboren is op [Geboortedatum 2] en afkomstig is uit [Plaats 2] te Turkije. Verweerder heeft geloofwaardig geacht dat eiser de Oeigoerse etniciteit heeft. Verweerder heeft echter ongeloofwaardig geacht dat eiser in Turkije problemen heeft gekregen vanwege het frauduleus verkrijgen van een paspoort. Wel heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eiser in Turkije is lastiggevallen door de Chinese autoriteiten. Dat eiser problemen heeft gehad vanwege zijn politieke overtuiging heeft verweerder dan weer ongeloofwaardig geacht. De door eiser gestelde vrees voor uitzetting naar China door de Turkse autoriteiten acht verweerder niet aannemelijk omdat de Turkse autoriteiten eiser ook na het bekend worden van zijn Chinese persoonsgegevens hebben beschermd door hem vrij te spreken en zijn Turkse paspoort niet in te nemen. Ook heeft verweerder hierbij betrokken dat eiser een verklaring van het Turkse Openbaar Ministerie heeft overgelegd waarin volgens hem staat dat de Turkse politie hem kan bijstaan. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de mogelijkheid dat eiser bij terugkeer in Turkije weer zal worden lastiggevallen door de Chinese autoriteiten onvoldoende zwaarwegend is voor het verlenen van een asielvergunning.
4. Eiser voert daartegen het volgende aan. Verweerder neemt geen duidelijk standpunt in over de identiteit, nationaliteit en herkomst en gaat ten onrechte niet uit van afkomst uit China. De Turkse nationaliteit is slechts gekocht en als de Turkse autoriteiten deze fraude ontdekken zal uitzetting naar China plaatsvinden, waar Oeigoeren gevaar lopen. Lastiggevallen worden in Turkije door de Chinese autoriteiten kwalificeert wel degelijk als een daad van vervolging zoals bedoeld in artikel 9 van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Het is niet mogelijk om te allen tijde bescherming te krijgen van de Turkse autoriteiten. Bij een ontvoering uit Turkije door de Chinese autoriteiten zal het niet mogelijk zijn om de hulp van de Turkse autoriteiten in te roepen. Voor zover het beroep niet gegrond wordt verklaard, verzoekt eiser de rechtbank de zaak aan te houden in afwachting van de prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505, over het begrip ‘fundamentele politieke overtuiging’. In beroep heeft eiser een kopie van zijn Chinese ID-kaart, een kopie van zijn Turkse ID-kaart en een kopie van een visum van zijn zogenaamde Turkse vader overgelegd, alsmede vertalingen daarvan, en een afschrift van op 12 mei 2022 door VluchtelingenWerk Nederland verzamende informatie over de verblijfspositie van Oeigoeren in Turkije.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat verweerder een onduidelijk standpunt inneemt over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Mede gelet op de door verweerder ter zitting gegeven toelichting, is duidelijk dat verweerder de persoonsgegevens van eiser zoals die voorkomen op het door hem overgelegde en echt bevonden Turkse paspoort geloofwaardig acht. Dit heeft verweerder niet ten onrechte gedaan. Eiser is er namelijk niet in geslaagd om zijn stelling dat hij de Chinese nationaliteit heeft aannemelijk te maken. Eerst in beroep heeft eiser een kopie van een Chinese identiteitskaart overgelegd. Omdat het een kopie betreft, kan niet worden vastgesteld of dit document authentiek is. Bovendien heeft eiser tijdens zijn aanmeldgehoor (pagina 5 van het rapport) verklaard dat hij al zijn Chinese documenten heeft vernietigd. De overige door eiser overgelegde documenten zijn geen documenten waarmee identiteitsgegevens worden vastgelegd (internationaal arrestatiebevel en stukken van de Turkse rechtbankprocedure).
6. Verweerder heeft ook niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser in Turkije problemen heeft gekregen vanwege het frauduleus verkrijgen van een paspoort. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser op geen enkele manier met stukken heeft onderbouwd dat de Turkse autoriteiten hem beschuldigen van identiteitsfraude. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat dit ook niet blijkt uit eisers verklaringen. Zo heeft eiser verklaard dat de Turkse autoriteiten hem als Turk zien en dat hij op legale wijze Turkije is uitgereisd. Ook heeft eiser verklaard dat zijn Chinese persoonsgegevens via de rechtszaak in Turkije bekend zijn geworden bij de Turkse autoriteiten, maar dat dit er niet toe heeft geleid dat zijn Turkse nationaliteit is ingetrokken. Dit brengt verder met zich dat verweerder niet ten onrechte onaannemelijk heeft geacht dat eiser bij terugkeer naar Turkije zal worden uitgezet naar China. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de Turkse rechtbank hem ondanks het bekend worden van zijn Chinese persoonsgegevens heeft vrijgesproken. Verder is niet gebleken dat de Turkse autoriteiten hem sindsdien niet meer (willen) beschermen. Ook heeft verweerder hierbij de verklaring van eiser kunnen betrekken dat hij een brief van het Turkse Openbaar Ministerie heeft gekregen waarin staat dat de Turkse politie hem kan bijstaan.
7. Gelet op het voorgaande is verweerder bij het doortoetsen op zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte elementen van eisers relaas terecht uitgegaan van de situatie in Turkije. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat eiser na terugkeer naar Turkije kan worden lastiggevallen door de Chinese autoriteiten niet kwalificeert als een daad van vervolging. Deze omstandigheid is weliswaar te relateren aan eisers Oeigoerse etniciteit, er is daarmee echter geen sprake van een zodanige ernst dat sprake is van een schending van grondrechten zoals bedoeld in artikel 9 van de Kwalificatierichtlijn. Eerst in beroep heeft eiser gesteld dat hij mogelijk uit Turkije ontvoerd zou kunnen worden door de Chinese autoriteiten, maar deze stelling heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Ook in de door eiser overgelegde landeninformatie is hiervoor geen aanknopingspunt te vinden.
8. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep aan te houden in afwachting van de door eiser aangehaalde prejudiciële vragen over het begrip ‘fundamentele politieke overtuiging’. Daartoe is redengevend dat niet is gesteld of gebleken dat eiser vanwege zijn gestelde activisme voor de belangen van Oeigoeren in Turkije gevaar zal lopen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat eiser heeft moeten procederen om een besluit te verkrijgen, acht de rechtbank een proceskostenveroordeling op zijn plaats. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift wegens niet tijdig beslissen met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat de proceskostenveroordeling enkel gelegen is in het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.