In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoekster die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 22 april 2022. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 19 mei 2022 en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist. De staatssecretaris heeft in een brief van 16 november 2022 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.