ECLI:NL:RBDHA:2023:1965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E. Schutrups),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

In het besluit van 1 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 21 augustus 2021 wordt beëindigd.
In het besluit van 30 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de beëindigingsdatum van de ZW-uitkering vastgesteld op
2 september 2021.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 januari 2023 door middel van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser werkte als dikwandig CV-monteur voor 40 uur per week bij [bedrijfsnaam] B.V. Op 22 april 2019 is hij voor dit werk uitgevallen met lage rugklachten waarna aan hem een ZW-uitkering is toegekend. Na een medisch onderzoek is eiser per 18 november 2019 geschikt geacht voor zijn eigen werk.
1.2
Eiser heeft zich hierna op 9 oktober 2020 nogmaals ziekgemeld vanwege een verstopte neus en slecht slapen. Eiser had ook nog last van lage rugklachten. Verweerder heeft vervolgens aan hem opnieuw een ZW-uitkering toegekend.
1.3
Het bestreden besluit houdt in dat eiser per 2 september 2021, de datum in geding, geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Dit berust op het standpunt dat eiser niet langer ongeschikt is om het werk van dikwandig CV-monteur te verrichten.
Standpunt van eiser
2.1
Eiser heeft op de zitting naar voren gebracht dat hij zijn eigen werk niet meer kan verrichten omdat dit werk te zwaar voor hem is. Er zijn inmiddels twee röntgenfoto’s gemaakt waarop slijtage van de rug is te zien. Eiser wil graag dat er een MRI-scan wordt gemaakt omdat hierop meer te zien zal zijn, maar de huisarts wil hem hiervoor niet doorverwijzen naar een specialist. Eiser heeft in het dagelijkse leven ook veel last van de rugklachten. Hij is inmiddels afgevallen waardoor de klachten iets zijn afgenomen maar als hij een stuk heeft gelopen dat moet hij tussendoor gaan zitten vanwege de pijn in zijn rug. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) wel een zorgvuldig onderzoek heeft verricht, maar dat hij onvoldoende rekening met zijn rugklachten heeft gehouden. Hij kan zich ook niet vinden in de stelling van de verzekeringsarts b&b dat de klachten niet medisch verklaard kunnen worden. Er is immers slijtage vastgesteld. Hier is door de verzekeringsarts b&b aan voorbij gegaan.
2.2
Eiser stelt verder dat hij zelf niet in staat is om een onafhankelijk onderzoek door een deskundige te bekostigen. Hij is om die reden van mening dat hij in zijn rechtspositie is achtergesteld. Eiser verwijst daarbij naar het arrest Korošec [1] en de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [2]
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor zijn eigen werk per 2 september 2021 juist is. Dit is de datum in geding.
4. Uitgangspunt is dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. De rapporten moeten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als de rapporten aan deze eisen voldoen en eiser het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij een gestelde onjuistheid aannemelijk maken.
5.1
De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is uitgevoerd. De eerste verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser op 21 juli 2021 op het spreekuur gezien waarbij een lichamelijk onderzoek is verricht. Ook de verzekeringsarts b&b heeft eiser op het spreekuur gezien. Hierbij is eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft zijn visie voldoende inzichtelijk gemaakt in het rapport van 25 november 2021 en in zijn aanvullende rapport van 13 januari 2022 waarbij hij is ingegaan op de medische informatie die na de afgifte van het bestreden besluit is ontvangen van eiser. Het is de rechtbank niet gebleken dat de rapporten van de verzekeringsartsen van verweerder inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd.
5.2
De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Uit het rapport blijkt dat er geen relevante afwijkingen objectiveerbaar zijn die de klachten van eiser kunnen verklaren. De licht degeneratieve afwijkingen (discopathie L4-L5) die zijn gevonden, komen vaker voor op de leeftijd van eiser en passen volgens de verzekeringsarts b&b niet bij zijn klachten. Er is verder enige verdikking van de rechter enkel door de verzekeringsarts b&b geconstateerd maar hier heeft eiser altijd mee gewerkt. Aanwijzingen voor psychopathologie zijn er evenmin. Er is daarom volgens de verzekeringsarts b&b geen reden om arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk aan te nemen, ook al gaat het om vrij rugbelastend werk. Wel is sprake van een verdenking van een kanaalstenose maar die verdenking is niet sterk genoeg om het primaire oordeel te herzien of het bezwaar aan te houden.
5.3
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om aan de juistheid van het medische oordeel van de verzekeringsarts b&b te twijfelen. De rechtbank trekt daarbij niet in twijfel dat eiser klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen heeft. Ook de verzekeringsartsen gaan hiervan uit. Dit alles betekent echter nog niet automatisch dat eiser op de datum in geding (2 september 2021) volledig arbeidsongeschikt is. Daar is meer medische informatie voor nodig, en die informatie ontbreekt. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser lastig is om aan nieuwe medische informatie te komen omdat de huisarts hem niet wil doorverwijzen voor een MRI-scan, maar dit kan niet tot een ander oordeel in deze zaak leiden. De rechtbank moet uitgaan van de informatie die in het dossier zit en daaruit blijkt niet dat sprake is van een kanaalstenose.
5.4
Het beroep op het arrest Korošec slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiser voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische rapporten van de beide verzekeringsartsen. De medische informatie die eiser in bezwaar in het geding heeft gebracht, acht de rechtbank in beginsel naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien over de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts b&b. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ongelijke procespositie zodat geen aanleiding bestaat om op die grond een deskundige te benoemen. Het standpunt van eiser dat hij niet over de financiële middelen beschikt om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, kan op grond van het vorenstaande niet slagen. Tot slot twijfelt de rechtbank, zoals ook hiervoor is overwogen, niet aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dus geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Conclusie
6. Het vorenstaande betekent dat de ZW-uitkering terecht en op goede gronden per
2 september 2021 is beëindigd.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, zaaknummer 772/12, Korošec.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1633.