ECLI:NL:RBDHA:2023:19811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
AWB 23/4839
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Suriname en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld omdat de verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'verblijf bij familie'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder de beslistermijn had overschreden en dat het beroep terecht was ingediend. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar van de eiser moet nemen. Indien de verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 209,25, en het door de eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet worden vergoed. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de eiser geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/4839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Suriname, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft op 10 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf bij familie’. Verweerder moet uiterlijk binnen negentien weken een beslissing op bezwaar nemen. Dit is gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Verweerder heeft de beslistermijn met zes weken verlengd. Eiser heeft verweerder op 17 maart 2023 in gebreke gesteld. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn. Ook heeft eiser meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep in gesteld. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
4.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen. [5]
6. Verweerder heeft niet verzocht om een langere termijn. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere termijn moet opleggen. De rechtbank geeft verweerder daarom een termijn van twee weken om te beslissen op het bezwaar van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Welke rechterlijke dwangsom legt de rechtbank verweerder op?
7. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen twee weken alsnog een beslissing op bezwaar bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank sluit aan bij en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023 [6] . Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep kennelijk gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
de griffier de rechter
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.