ECLI:NL:RBDHA:2023:19844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
NL23.37174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 24 november 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste uit artikel 5.3, lid 1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), maar dat dit gebrek niet leidde tot de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat de gronden voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser had geen identificerende documenten overgelegd, waardoor zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen valt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37174

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 8 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser stelt dat de ophouding op een onjuiste grondslag berust. Uit het proces-verbaal van overname en ophouding blijkt dat eiser nooit enig identiteitsdocument heeft overgelegd, maar eerder is geregistreerd in de BVID waardoor zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld. Verder stelt eiser dat artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat hij op het moment dat hij in bewaring is gesteld niet in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Dat aan hem een algemene informatiebrief is uitgereikt doet hier volgens eiser niet aan af. Ook is aan hem geen extra uitleg gegeven over het in beroep gaan bij de rechtbank en zijn recht op gratis rechtsbijstand. Eiser meent dat, nu er twee gebreken aan de maatregel kleven, een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op de juiste grondslag, namelijk op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, is opgehouden. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd en daarom bij aanvang van de ophouding onvoldoende duidelijk was wie eiser was. De rechtbank leidt hieruit af dat de identiteit van eiser op het moment dat de ophouding aanving niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Pas tijdens de ophouding werd duidelijk dat eiser voorkwam in de systemen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Verder overweegt de rechtbank dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 15 november 2023 [1] uiteen heeft gezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Dat heeft de staatssecretaris in dit geval niet gedaan, nu in de maatregel van bewaring staat aangegeven dat de informatiebrief mondeling met eiser is besproken omdat de folder niet in zijn taal beschikbaar was. De staatssecretaris heeft daarom niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste. Er is daarom sprake van een gebrek. De rechtbank is van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet leidt tot de onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de ernst van dit gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een beëdigde tolk in de taal Arabisch Marokkaans, die hij goed heeft verstaan en begrepen. Eiser is er daarbij van op de hoogte gebracht dat de staatssecretaris van plan is hem in bewaring te stellen en hij is gehoord omtrent de redenen daarvoor. Eiser is er ook op gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kan laten bijstaan door een advocaat. De staatssecretaris heeft aan eiser laten weten dat een piketadvocaat voor hem beschikbaar was en dat deze advocaat eiser over een uur kon bezoeken en dat eiser recht heeft op een wachttijd van twee uur. Eiser heeft vervolgens aangegeven dat hij geen advocaat bij het gehoor wilde en hij er geen bezwaar tegen had om met het gehoor aan te vangen. Ook is eiser er op gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Marokko. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat deze informatie bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, is eiser ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij binnen enkele dagen na de oplegging van de maatregel beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. Eiser is dus niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek de maatregel niet onrechtmatig maakt.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de gronden 3b, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser zijn illegale verblijf niet bij de korpschef heeft gemeld, niet staat ingeschreven in de basisregistratie personen en niet beschikt over geld om in zijn bestaan te voorzien. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris grond 3a niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft kunnen leggen, omdat de staatssecretaris deze grond onvoldoende heeft gemotiveerd.
Lichter middel
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dat kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser en bestaat er zicht op overdracht. De staatssecretaris heeft op 27 november 2023 een claimverzoek naar Spanje verstuurd en Spanje heeft dit verzoek op 29 november 2023 geaccepteerd. Eiser heeft vervolgens zijn asielaanvraag op 1 december 2023 ingetrokken. De staatssecretaris heeft op 5 december 2023 het overdrachtsbesluit genomen. Ter zitting heeft de staatssecretaris laten weten dat de overdracht op 14 december 2023 zal plaatsvinden.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.