In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 24 november 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste uit artikel 5.3, lid 1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), maar dat dit gebrek niet leidde tot de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat de gronden voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser had geen identificerende documenten overgelegd, waardoor zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat eiser onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen valt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.