ECLI:NL:RBDHA:2023:19913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.35714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, arriveerde op 10 november 2023 op Schiphol en diende diezelfde dag een asielaanvraag in. De staatssecretaris heeft eiser een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden gezien.

De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven een aanvullend proces-verbaal in te dienen, wat op 22 november 2023 is gebeurd. Eiser heeft hierop gereageerd en het onderzoek werd op 23 november 2023 gesloten.

De rechtbank overweegt dat eiser de grens niet heeft gepasseerd, omdat hij zich nog in de bagagehal bevond en de Douane niet had gepasseerd. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig is opgelegd. Daarnaast wordt vastgesteld dat er geen informatiefolder of schriftelijk stuk in het dossier aanwezig is dat de rechtsmiddelen en mogelijkheden van gratis rechtsbijstand vermeldt. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot gegrondverklaring van het beroep, aangezien eiser op andere manieren op de hoogte is gesteld van zijn rechten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35714

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om een aanvullend proces-verbaal in de procedure te brengen. Verweerder heeft dit op 22 november 2023 gedaan. Eiser heeft hierop gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 23 november 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1991. Eiser is op 10 november 2023 op Schiphol aangekomen. Eiser heeft diezelfde dag een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft op 10 november 2023 de toegangsweigering uitgesteld. Eiser is voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel gehoord in het Arabisch.
2. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
3. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.

Is de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig omdat eiser de grens is gepasseerd?

4. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het begin onrechtmatig is omdat uit het proces-verbaal van 10 november 2023, dat is opgesteld door verbalisant Gerard Martijn Smidt (wachtmeester), blijkt dat er een illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. Hieruit blijkt dat eiser de grens heeft overschreden en dat de vrijheidsontnemende maatregel in de grensprocedure op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw niet opgelegd kon worden.
4.1
In het dossier bevindt zich naast het proces-verbaal van 17 november 2023, ook nog een aanvullend proces-verbaal van diezelfde datum ondertekend door verbalisant [verbalisant] (opper wachtmeester). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst omdat uit dit aanvullend proces-verbaal van 17 november 2023 niet duidelijk blijkt of dat proces-verbaal ook op eiser betrekking heeft. Verweerder heeft vervolgens op 22 november 2023 een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] in het dossier geüpload waarin onder vermelding van de personalia van eiser - voor zover relevant - het volgende staat:
“Op vrijdag 10 november 2023 omstreeks 07:50 uur was ik, verbalisant belast met de Schengengrenscontrole op aankomstpost 2 op de Luchthaven Schiphol te Haarlemmermeer.
Omstreeks 07:51 uur berichtte verbalisant [nummer] dat er een illegale
grenspassage had plaatsgevonden. Verbalisant [nummer] heeft de persoon
direct staande gehouden achter de grenspassage op aankomst 2 te Schiphol, Haarlemmermeer.
De persoon is staande gehouden in de bagagehal van de luchthaven Schiphol. De staande gehouden persoon heeft de Douane niet gepasseerd en bevond zich dus nog steeds op
Airside.”
Gezien de inhoud van dit op ambtseed/belofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is de rechtbank van oordeel dat duidelijk is dat dit op eiser betrekking heeft en eiser op 10 november 2023 voordat hij is staande gehouden nog de douane moest passeren. Daarmee heeft hij de grens niet gepasseerd en heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw kunnen opleggen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Ziet de rechtbank zelf nog redenen om de maatregel van bewaring onrechtmatig te vinden?
5. De rechtbank heeft ten aanzien van de vrijheidsontnemende maatregel op de zitting ambtshalve aan de orde gesteld de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023 [1] over de informatieplicht van verweerder op grond van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Die informatieplicht geldt ook bij een oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw.
5.1
In artikel 5.3, eerste lid, van het Vb is bepaald dat de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Vw wordt opgelegd, wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgelegde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
5.2
De rechtbank stelt vast dat er zich in het dossier geen informatiefolder of ander schriftelijk stuk bevindt waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de vrijheidsontneming. Dit gebrek leidt volgens de Afdelingsuitspraak echter niet direct tot gegrondverklaring van het beroep.
5.3
In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen het grensbewakingsbelang dat met de maatregel is gediend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord met behulp van een beëdigde tolk in de Arabische taal. Eiser is er daarbij van op de hoogte gebracht dat verweerder van plan is hem een vrijheidsontnemende maatregel op te leggen. Verweerder heeft hem ook gevraagd naar feiten en omstandigheden waarom dat in zijn geval niet mogelijk is en naar bijzondere medische omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden. In de vrijheidsontnemende maatregel staat dat de maatregel onmiddellijk aan eiser is uitgereikt en dat hem met behulp van de Arabische tolk is medegedeeld dat hij beroep kan instellen tegen de maatregel. Hem is de strekking en inhoud van de maatregel medegedeeld en eiser heeft verklaard deze beschikking te begrijpen. Eiser heeft vervolgens een advocaat toegewezen gekregen. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat deze informatie bij de uitreiking van de vrijheidsontnemende maatregel schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, is eiser ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat zijn gemachtigde namens hem binnen enkele dagen na de oplegging van de maatregel beroep heeft ingesteld tegen de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat het gebrek de maatregel daarom niet onrechtmatig maakt.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6.1
De rechtbank ziet, onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.