ECLI:NL:RBDHA:2023:200
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser behandeld dat op 6 juni 2022 is ingesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag van 19 oktober 2021. Op 18 juli 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen en een verblijfsvergunning asiel verleend aan eiser, geldig tot 19 oktober 2026. Echter, eiser handhaafde zijn beroep omdat in het besluit van 18 juli 2022 niet was vastgesteld dat er een dwangsom verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank oordeelt dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep in zoverre geen procesbelang meer heeft, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank onderzoekt vervolgens of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een bestuurlijke dwangsom.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft wel recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank op € 418,50 wordt vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.