ECLI:NL:RBDHA:2023:20070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
NL23.25425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming voor derdelander uit Oekraïne na besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, een derdelander uit Oekraïne, had een tijdelijke verblijfsvergunning van 16 december 2019 tot 26 augustus 2024, maar kreeg te horen dat zijn recht op tijdelijke bescherming eindigde op 4 september 2023. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in stand kan blijven, omdat eiser niet onder de aangewezen doelgroep van de Richtlijn 2001/55/EG valt. De rechtbank stelt vast dat de tijdelijke bescherming is beëindigd op basis van de bevoegdheid van de staatssecretaris en dat dit niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming onevenredig is in verhouding tot de doelstellingen van de Richtlijn. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat eiser de mogelijkheid heeft om een reguliere verblijfsvergunning aan te vragen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen proceskosten aan de orde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25425

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 24 augustus 2023, waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit), [2] eindigt op 4 september 2023 (bestreden besluit).
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (zaaknummer NL23.25426) op 21 november 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
Niet in geschil is dat eiser beschikt over een tijdelijke verblijfsvergunning Oekraïne van 16 december 2019 tot 26 augustus 2024. Deze vergunning heeft hij gekregen in verband met het volgen van een studie geneeskunde.
3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven. Daartoe overweegt zij als volgt.
Toepassingsbereik van de Richtlijn
4.1.
Eiser heeft betoogd dat hij onder de aangewezen doelgroep van de Richtlijn valt. Daartoe heeft eiser gesteld dat hij langdurig legaal in Oekraïne heeft verbleven en onder het toepassingsbereik van de Richtlijn valt, overeenkomstig het voorstel van de Europese Commissie voor een besluit van de Raad van de Europese Unie (de Raad). [3] Volgens eiser is dit voorstel overgenomen en niet aangepast en vallen alleen derdelanders die voor kortere tijd in Oekraïne studeerden of werkten niet onder het toepassingsbereik van de Richtlijn.
4.2.
Het betoog faalt. Anders dan namens eiser is gesteld constateert de rechtbank dat de uiteindelijke tekst van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit van de Raad wezenlijk anders is dan het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie. Anders dan in het voorstel (langdurig legaal verblijf) is het toepassingsbereik van de Richtlijn in het Uitvoeringsbesluit beperkt tot derdelanders die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne het bezit waren van een permanente verblijfsvergunning of van internationale bescherming. Nu eiser alleen een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning heeft overgelegd, heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiser niet onder de aangewezen doelgroep van de Richtlijn valt en dat hem onder de facultatieve bepaling tijdelijke bescherming is geboden. Dat de Oekraïense vergunning van eiser is afgegeven op 16 december 2019 laat onverlet dat hij aldaar een tijdelijk verblijfsrecht heeft.
Bevoegdheid van verweerder, rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en de voornemenprocedure
5.1.
De rechtbank overweegt dat bij uitspraak van 30 oktober 2023 de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft geoordeeld dat verweerder bevoegd is de tijdelijke bescherming voor de groep die is aangeduid als de facultatieve groep, waaronder eiser valt, te beëindigen. Ook is in die uitspraak geoordeeld dat de beëindiging niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en dat verweerder kan volstaan met de voornemenprocedure en geen individueel gehoor hoeft af te nemen. [4]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat een deel van eisers beroepsgronden eveneens betrekking hebben op de bevoegdheid van verweerder, het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel en het horen in de besluitvormingsprocedure. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 30 oktober 2023 en maakt de dragende overwegingen in die uitspraak tot de hare. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2023:12916) baat hem niet. De rechtbank is bekend met de uitspraak, maar volgt in eisers zaak de lijn die deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 30 oktober 2023 heeft uitgezet. Eiser heeft zijn stellingen dat de tijdelijke bescherming een verblijfsrecht is, dat dit hem met terugwerkende kracht is ontnomen en dat sprake was van een ondubbelzinnige toezegging, niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel faalt om die reden.
5.3.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder de voornemenprocedure heeft gevolgd en dat eiser naar aanleiding van het voornemen in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Daarmee is de besluitvormingsprocedure in overeenstemming met de regelgeving en zorgvuldig.
Evenredigheidsbeginsel
6.1.
Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bijzondere individuele belangen en dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft gesteld dat hij op afstand in Oekraïne geneeskunde studeert, dat hij inmiddels werk is gaan vinden, dat hij vrienden heeft gemaakt en dat hij het verlies van vrienden en familie in Oekraïne moet verwerken. De beëindiging vormt volgens eiser een ernstige inbreuk op zijn belangen.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In dit verband heeft verweerder er terecht op gewezen dat het doel van de Richtlijn is om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De geboden bescherming is per definitie tijdelijk en moet uitmonden in terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne, ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022, aan de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming in het algemeen ten grondslag mogen leggen dat door derdelanders misbruik werd gemaakt van de tijdelijke bescherming en dat sprake is van bredere opvangproblematiek in Nederland. [5] Door de beëindiging van de facultatief geboden tijdelijke bescherming zal de druk op de schaarse opvangcapaciteit verminderen. [6] De beëindiging legt mogelijk druk op de asielketen, maar het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander wil terugkeren naar hun land van herkomst. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bestreden besluit geschikt en noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
6.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de beëindiging niet onevenredig is in verhouding tot het uiteindelijke hierboven weergegeven doel. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn belangen niet nader heeft geconcretiseerd of heeft onderbouwd waarom de inbreuk op zijn belangen onevenredig zou zijn. De omstandigheid dat eiser niet langer aanspraak kan maken op bepaalde voordelen die zijn verbonden aan tijdelijke bescherming, is inherent aan het besluit van verweerder om de facultatieve bepaling niet langer te implementeren, waardoor eiser niet langer onder de Richtlijn valt. Bovendien krijgt eiser gedurende zijn asielprocedure opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers en is het hem daarbij toegestaan om te werken. Daarnaast kan eiser indien hij voor een ander doel in Nederland verblijf beoogt, zoals voor studie, werk of privéleven, een daartoe strekkende aanvraag voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier indienen. Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Ambtshalve toetsing en artikel 9 van de Richtlijn
7.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat artikel 9 van de Richtlijn toegepast moest worden en dat verweerder ambtshalve had moeten onderzoeken of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. In dat verband had een belangenafweging moeten plaatsvinden die volgens eiser in zijn voordeel uit had moeten vallen.
7.2.
Dit betoog faalt. Naar het oordeel van de rechtbank valt verplichte toetsing aan reguliere gronden niet binnen de besluitvormingsprocedure van de tijdelijke bescherming. De Richtlijn is immers, zoals verweerder heeft toegelicht, ingesteld om de asielstelsel in de lidstaten te ontlasten. Het staat eiser vrij om een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in te dienen. Tot slot heeft eiser zijn stelling dat artikel 9 van de Richtlijn toegepast had moeten worden, niet nader onderbouwd.
8. De rechtbank ziet in wat door eiser overigens naar voren is gebracht evenmin grond voor het oordeel dat verweerder geen gebruik kon maken van de bevoegdheid de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen , rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
3.COM(2022) 91 definitief, van 2 maart 2022.
6.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 1 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16410, r.o. 17.3.
7.Vgl. de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 1 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13035, r.o. 10.1.