ECLI:NL:RBDHA:2023:20148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
NL23.14773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, alsook het ontbreken van hechte persoonlijke banden met haar kleinkinderen. Eiseres heeft eerder bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de rechtbank heeft in eerdere uitspraken de afwijzing bevestigd. De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 5 mei 2023 opnieuw de aanvraag afgewezen, waarop eiseres beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 24 november 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft weliswaar medische zorg nodig, maar deze kan ook door derden worden verleend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging correct heeft gemaakt en dat er geen bijzondere emotionele of financiële afhankelijkheid is aangetoond. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris ook terecht heeft gesteld dat eiseres geen directe banden met Nederland heeft en dat haar banden met Syrië sterker zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag, maar oordeelt dat de staatssecretaris de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar zoon [naam referent] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 1 oktober 2019 afgewezen. Met het besluit van 4 augustus 2021 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft dit beroep bij uitspraak van 2 februari 2022 ongegrond verklaard. [1] Vervolgens heeft eiseres tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van eiseres bij uitspraak van 2 maart 2023 gegrond verklaard, het besluit van 4 augustus 2021 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [2] Met het bestreden besluit van 5 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris opnieuw bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris mocht de aanvraag afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eiseres en referent niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en tussen eiseres en de minderjarige kinderen van referent – de kleinkinderen van eiseres – niet is gebleken van hechte persoonlijke banden. De staatssecretaris heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt en deze in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
Is tussen eiseres en referent sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie?
5. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat tussen haar en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Medische afhankelijkheid
6. Eiseres stelt er tussen haar en referent sprake is van een medische afhankelijkheid die boven de normale relatie tussen een ouder en een meerderjarige zoon uitstijgt. Eiseres is afhankelijk van mantelzorg. De definitie van ‘mantelzorg’ – het geven van onbetaalde zorg aan zieke familieleden en vrienden – impliceert dat deze zorg het beste kan worden gegeven door een naaste. Referent heeft tot aan zijn vertrek uit Syrië in 2018 mantelzorg aan eiseres verleend, ook in een vorm van zorg die voor zoons niet gebruikelijk is. Mede gelet op het feit dat het hier ging om mantelzorg met een intiem karakter, is referent de meest aangewezen persoon om voor eiseres te zorgen. In dat verband komt volgens eiseres waarde toe aan het feit dat aan referent een vrijstelling van de dienstplicht is verleend. Hoewel dit een algemene vrijstelling voor enige zonen is, wordt daarmee de afhankelijkheid van familieleden binnen de Syrische cultuur benadrukt. De staatssecretaris had, in het verlengde hiervan, meer waarde moeten hechten aan het feit dat eiseres geen (naaste) familieleden (meer) in Syrië heeft.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een (exclusieve) medische afhankelijkheid. Het is tussen partijen niet in geschil dat eiseres afhankelijk is van enige mate van mantelzorg: zij heeft hulp nodig bij het eten, wassen en innemen van medicijnen. De staatssecretaris stelt echter terecht dat eiseres daarvoor niet exclusief van referent of andere naaste familieleden afhankelijk is. Het door eiseres gestelde (intieme) karakter van mantelzorg geeft geen reden daar anders over te oordelen. De rechtbank begrijpt de wens van eiseres dat zij het liefste door een familielid wil worden verzorgd, maar bij afwezigheid van deze familieleden is verzorging door een derde – ook gelet op de aard van de mantelzorg – niet onmogelijk. De vrijstelling van de dienstplicht geeft evenmin reden voor een ander oordeel. De staatssecretaris stelt immers terecht dat het hier gaat om een algemene vrijstelling van de dienstplicht die al in 2001 is afgegeven. De stelling dat hiermee de afhankelijkheid van familieleden binnen de Syrische cultuur wordt benadrukt, staat bovendien haaks op de stelling van eiseres dat het voor zonen binnen de Syrische cultuur niet gebruikelijk is om aan ouders (dergelijke) mantelzorg te verlenen.
7. Eiseres stelt verder dat de hulp die de buren tot nu toe aan haar geven, niet kan worden gekwalificeerd als mantelzorg, zodat de staatssecretaris ten onrechte overweegt dat eiseres zich tot nu toe staande heeft weten te houden. De buren die eiseres in 2018 had, werden door referent betaald om voor eiseres te zorgen. Referent had de regie, er waren geen vaste afspraken en er was geen sprake van een geformaliseerde vorm van zorg. Met de huidige buren heeft eiseres geen persoonlijke band en deze buren wisselen steeds. De zorg die zij verlenen, is niet optimaal en wordt niet met dezelfde toewijding verleend als de zorg die referent verleende: er rijst volgens eiseres een beeld van noodgedwongen, minimale en met tegenzin verleende zorg en de kwaliteit van het leven van eiseres is ver onder de (menselijke) maat en gaat sterk achteruit, omdat de laatste buurman die eiseres nog heeft uit Syrië dreigt te vertrekken, de apotheek de benodigde medicijnen niet meer kan leveren en eiseres slechts mondjesmaat contact met haar behandelend arts kan krijgen. [3] In dit verband had de staatssecretaris dan ook meer waarde moeten toekennen aan de overgelegde verklaringen van de buren, waaruit volgt dat zij niet langer voor eiseres kunnen zorgen, omdat de staatssecretaris wél overweegt dat eiseres haar medische klachten met medische verklaringen heeft onderbouwd en eerdere verklaringen van buren wel geloofwaardig heeft geacht of tegen eiseres heeft gebruikt. Daarnaast stelt eiseres dat het feit dat zij zich tot nu toe staande heeft weten te houden, inherent is aan de lange duur van de mvv-procedure en er in die periode altijd wel iemand is die haar enige mate van zorg levert. [4]
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat op dit moment voldoende mantelzorg wordt gegeven door buren en artsen. Het enkele feit dat deze buren geen persoonlijke band met eiseres hebben en dat hun zorg daarom niet met dezelfde toewijding wordt gegeven als eventuele zorg van referent, doet hier niet aan af. [5] De staatssecretaris stelt verder terecht dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alleen hulp krijgt op initiatief van referent, omdat is gebleken dat de buren onderling overleggen over de hulp die zij aan eiseres geven en de zorg aan elkaar overdragen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de staatssecretaris meer waarde had moeten hechten aan de overgelegde verklaringen van de buren. Uit die verklaringen blijkt niet waarom de buren aan eiseres geen zorg meer kunnen verlenen en welke levensbedreigende situatie voor eiseres hierdoor zal ontstaan. Het enkele feit dat de staatssecretaris andere verklaringen van buren en eiseres wel volgt, maakt niet dat hij van deze verklaringen ook moet uitgaan. Tot slot leidt de stelling van eiseres dat zij zich staande heeft weten te houden inherent is aan de lange duur van de mvv-procedure niet tot een ander oordeel. Daarmee legt eiseres namelijk niet uit waarom zij van referent medisch afhankelijk is (geworden) en niet door haar buren kan worden geholpen.
8. Het betoog van eiseres dat de staatssecretaris de (bewijs)lat voor de medische afhankelijkheid in het bestreden besluit hoger heeft gelegd dan uit de WI 2020/16 en de jurisprudentie van het EHRM voortvloeit, slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat eiseres dit betoog niet nader heeft onderbouwd en de rechtbank in de voorgaande overwegingen niet tot de conclusie is gekomen dat de (bewijs)lat in het geval van eiseres te hoog is gelegd, stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat de lat voor het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie hoog ligt, omdat van volwassenen mag worden verwacht dat zij zich – al dan niet met enige moeite – zelfstandig staande kunnen houden.
9. Het betoog van eiseres dat de staatssecretaris haar ten onrechte tegenwerpt dat referent heeft gewacht met het indienen van de mvv-aanvraag, slaagt evenmin. De staatssecretaris werpt niet ten onrechte aan eiseres tegen dat aan de afhankelijkheid van referent afbreuk doet dat referent pas negen maanden na zijn aankomst in Nederland een mvv-aanvraag voor eiseres heeft ingediend. Dat referent altijd al de intentie had om een mvv-aanvraag in te dienen, is niet onderbouwd. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat referent bij de voorbereiding en indiening van de mvv-aanvraag verkeerd zou zijn geadviseerd door derden.
Samenwonen met referent
10. Het betoog van eiseres dat de staatssecretaris in het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke manier hij heeft meegewogen dat eiseres met referent heeft samengewoond, slaagt niet. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit gemotiveerd waarom het feit dat eiseres met referent heeft samengewoond niet van doorslaggevend belang is voor de vraag of er tussen hen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat deze motivering onvoldoende is, had het op haar weg gelegen om uit te leggen waarom dat zo is en op welk(e) punt(en) die motivering tekortschiet. Eiseres heeft dat niet gedaan.
Emotionele afhankelijkheid
11. Eiseres betoogt dat zij zodanig emotioneel van referent afhankelijk is, dat zij niet zonder hem kan functioneren. Referent heeft vanaf zijn geboorte tot aan zijn vertrek altijd met eiseres samengewoond en aan haar mantelzorg verleend. Sindsdien is het voor eiseres behelpen en verkeert zij in een instabiele zorgsituatie. [6] Dit kan volgens eiseres, anders dan de staatssecretaris stelt, niet los worden gezien van een emotionele afhankelijkheid. Uit deze omstandigheden blijkt immers dat eiseres emotioneel van referent afhankelijk is.
11.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er een goede band bestaat tussen referent en zijn moeder, maar dat niet is gebleken van een bijzondere emotionele afhankelijkheid. Het enkele feit dat eiseres en referent met elkaar hebben samengewoond en dat referent aan eiseres mantelzorg heeft verleend, mocht de staatssecretaris daartoe onvoldoende achten. [7]
Financiële afhankelijkheid
12. Eiseres betoogt dat zij financieel van referent afhankelijk is. Referent heeft na zijn vertrek met de toenmalige buren omvangrijke financiële afspraken gemaakt over de zorg voor eiseres. Na het vertrek van deze buren heeft referent eiseres nog lange tijd financieel gesteund, tot december 2021. [8] Tegenwoordig maakt referent nog steeds geld over naar eiseres, maar dan op een andere manier. [9] Dat blijkt mede uit het feit dat de (huidige) buren van eiseres (die haar nu verzorgen) boos zijn over het feit dat financiële steun soms uitblijft, omdat zij niet financieel voor eiseres verantwoordelijk willen zijn. Uit hun verklaringen blijkt dat zij referent daarvoor verantwoordelijk houden. Nemen zij soms bepaalde kosten voor hun rekening, dan krijgen zij dat van referent vergoed. Eiseres leunt daardoor financieel stevig op referent. Voor zover eiseres af en toe (financiële) steun van haar buren krijgt, doet dat aan de financiële afhankelijkheid van referent niet af.
12.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken van een financiële afhankelijkheid. Hoewel referent aannemelijk heeft gemaakt dat hij af en toe geld naar eiseres (heeft) overgemaakt, is niet gebleken dat deze overboekingen de enige inkomstenbron voor eiseres zijn. Bovendien heeft referent verklaard dat hij in december 2021 met deze overboekingen is gestopt en dat de buren nu de meeste benodigdheden voor eiseres regelen, ook al zijn de buren daarom wel boos op referent. [10] Dat referent deze onkosten aan de buren vergoedt, heeft eiseres niet onderbouwd.
Banden met Nederland
13. Eiseres betoogt tot slot dat de staatssecretaris ten onrechte overweegt dat zij geen directe banden met Nederland heeft. Eiseres heeft banden met referent en zijn kinderen in Nederland, en bij gebreke aan familieleden in Syrië juist minder banden met Syrië. Dat eiseres ook een kind en kleinkinderen in Oostenrijk heeft, doet daar niet aan af.
13.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres geen directe banden met Nederland heeft om de enkele reden dat haar kind en kleinkinderen hier wonen en dat eiseres juist sterkere banden met Syrië heeft omdat zij daar haar hele leven heeft gewoond en de Syrische taal en cultuur kent. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris dit standpunt in zoverre genuanceerd dat is bedoeld te zeggen dat eiseres sterkere banden met Syrië heeft dan met Nederland. De rechtbank volgt de staatssecretaris in dat standpunt. Het feit dat vrijwel alle familieleden van eiseres in Nederland of elders in Europa wonen, doet aan dat standpunt niet af. Die stelling laat namelijk onverlet dat eiseres haar hele leven in Syrië heeft gewoond en met de Syrische taal en cultuur bekend is.
Conclusie
14. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Is tussen eiseres en haar kleinkinderen sprake van hechte persoonlijke banden?
15. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat tussen haar en haar kleinkinderen geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Uit de verklaringen van referent blijkt namelijk het tegendeel. [11] Daarnaast gaat de staatssecretaris er ten onrechte van uit dat de kleinkinderen van eiseres niet meer bij haar wonen sinds referent en zijn ex-vrouw in 2015 van tafel en bed gescheiden zijn. [12] Deze echtscheiding is namelijk pas in 2018 officieel verwerkt en de kleinkinderen wonen pas bij hun moeder sinds zij in Nederland zijn. Verder stelt eiseres dat aan de hechte persoonlijke banden geen afbreuk kan doen dat [naam kleinkind] , één van de kleinkinderen, de band met eiseres niet tijdens zijn asielprocedure in Nederland heeft benoemd. Daarmee is namelijk niet gezegd dat hechte persoonlijke banden ontbreken en bovendien ligt er in de asielprocedure een andere rechtsvraag voor.
15.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat tussen eiseres en haar kleinkinderen geen sprake is van hechte persoonlijke banden, omdat niet is gebleken van een band tussen eiseres en haar kleinkinderen die de gebruikelijke omgang overstijgt. [13] Eiseres baseert dit op het feit dat zij en haar kleinkinderen hebben samengewoond en dat haar kleinkinderen haar hebben verzorgd, maar dat mocht de staatssecretaris onvoldoende achten om tussen hen hechte persoonlijke banden aan te nemen. De staatssecretaris werpt eiseres wel ten onrechte tegen dat aan het bestaan van hechte persoonlijke banden afbreuk doet dat [naam kleinkind] van deze banden geen melding heeft gemaakt tijdens het doorlopen van zijn eigen asielprocedure. Eiseres stelt terecht dat hechte persoonlijke banden niet kunnen ontbreken om de enkele reden dat deze in een eerdere procedure niet zijn benoemd, niet in de laatste plaats omdat de asielprocedure niet bedoeld is om deze persoonlijke banden aan een vreemdeling uit te vragen. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek in de motivering van het bestreden besluit te passeren, [14] omdat de staatssecretaris voor het overige voldoende heeft gemotiveerd waarom tussen eiseres en haar kleinkinderen geen sprake is van hechte persoonlijke banden.
Had de staatssecretaris de belangenafweging in het voordeel van eiseres moeten laten uitvallen?
16. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. De staatssecretaris had in de belangenafweging zwaar(der) in het voordeel van eiseres moeten meewegen dat er sprake is van familie- en gezinsleven en, in het verlengde daarvan, dat er een objectieve belemmering bestaat om dit familie- en gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De staatssecretaris had ook zwaar in het voordeel moeten meewegen dat eiseres geen gevaar voor de openbare orde vormt en banden heeft met Nederland. De staatssecretaris werpt eiseres juist ten onrechte tegen dat er geen regulier beleid is voor grootouders en ouders van volwassenen, omdat de belangenafweging plaatsvindt in het kader van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris weegt ook ten onrechte in het nadeel van eiseres mee dat referent geen eigen inkomen heeft. Hoewel dat feitelijk juist is, is referent hard op weg naar een betaalde baan en kan hem niet worden verweten dat hij nog geen betaalde baan heeft. Daar komt dan nog bij dat hij van de inburgeringsplicht is ontheven. [15] Verder had de staatssecretaris in het voordeel van eiseres moeten meewegen dat zij een schrijnend geval is: de situatie van eiseres is door de aardbeving in Syrië nog slechter geworden. De staatssecretaris mag in de belangenafweging niet tegenwerpen dat zij zich in Syrië nog altijd heeft kunnen handhaven. Tot slot stelt eiseres dat de staatssecretaris dat zwaarder in het voordeel van eiseres had moeten meewegen dat het in het belang van haar kleinkinderen is dat zij naar Nederland komt. De kleinkinderen zijn misschien niet depressief geworden door het gemis van hun oma, maar missen hun oma wel, temeer omdat hun oma tot het vertrek uit Syrië altijd bij hen in huis heeft gewoond.
16.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen. In het voordeel van eiseres weegt dat zij geen gevaar voor de openbare orde vormt en gering in het voordeel van eiseres weegt dat er een objectieve belemmering bestaat om in Syrië invulling te geven aan de familierelaties. De rechtbank ziet niet in waarom de staatssecretaris dit zwaarder in het voordeel van eiseres had moeten meewegen dan hij nu heeft gedaan. De rechtbank ziet ook niet in waarom de staatssecretaris in het voordeel van eiseres had moeten wegen dat zij banden heeft met Nederland, nu de staatssecretaris dit heeft afgezet tegen haar banden met Syrië en, gelet op hetgeen onder 13.1 is overwogen, niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres sterkere banden heeft met Syrië dan met Nederland. De staatssecretaris heeft verder niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen dat geen sprake is van familie- en gezinsleven en dat geen regulier beleid voor deze vorm van gezinshereniging bestaat. De staatssecretaris heeft op de zitting nader toegelicht dat de staatssecretaris hiermee in wezen in het nadeel van eiseres heeft gewogen dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid mag voeren en het een politieke keuze is geweest om voor deze vorm van gezinshereniging geen beleid te voeren. De rechtbank kan deze weging met deze toelichting volgen. De staatssecretaris heeft ook niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen dat referent onvoldoende middelen van bestaan heeft om in de kosten van het levensonderhoud van eiseres te voorzien en te verwachten is dat eiseres een beroep zal doen op de Nederlandse gezondheidszorg. Dat referent stappen zet richting een betaalde baan en van de inburgeringsplicht is ontheven, doet daar niet aan af. Dat laat namelijk onverlet dat referent op dit moment geen betaalde baan heeft en de overkomst van eiseres naar Nederland op dit moment (dus) nog zal leiden tot een beroep op de publieke middelen. Dat eiseres in een zodanig schrijnende situatie terecht is gekomen dat zij niet meer kan functioneren zonder de aanwezigheid van referent, had de staatssecretaris niet tot een andere weging hoeven brengen. De staatssecretaris werpt eiseres op dit punt niet ten onrechte tegen dat de aardbeving iedereen in het getroffen gebied heeft geraakt en eiseres desondanks niet van hulp (door bijvoorbeeld artsen of haar buren) verstoken blijft. Tot slot had de staatssecretaris in het enkele feit dat de kleinkinderen hun oma missen geen aanleiding hoeven zien om een zwaarder gewicht aan de belangen van de kleinkinderen toe te kennen dan hij nu heeft gedaan.
17. Voor zover eiseres op de zitting heeft betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de gewogen belangen zich tot elkaar verhouden, [16] slaagt dit betoog niet. De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de verschillende belangen in het kader van de belangenafweging zijn gewogen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
18.1.
Omdat de rechtbank onder 15.1 een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.674, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 februari 2022, zaaknummer AWB 21/5193 (niet gepubliceerd).
2.ABRvS 2 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:859.
3.Eiseres wijst op het verslag van de hoorzitting van 18 april 2023, p. 17.
4.Eiseres wijst ter onderbouwing op ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
5.Zie ook ABRvS 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:811, r.o. 3.2.
6.Eisers wijst ter onderbouwing op het verslag van de hoorzitting van 18 april 2023, p. 17 en op het verslag van de hoorzitting van 11 september 2019, p. 12.
7.Zie ook Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 februari 2022, zaaknummer AWB 21/5193, r.o. 5.4 (eerdere zaak van eiseres, niet gepubliceerd).
8.Eiseres wijst ter onderbouwing op de overgelegde overboekingen bij
9.Eiseres wijst ter onderbouwing op het verslag van de hoorzitting van 18 april 2023, p. 11.
10.Zie het verslag van de hoorzitting van 18 april 2023, p. 11-12.
11.Eiseres wijst op het verslag van de hoorzitting van 18 april 2023, p. 6-9, 12 en 15 en op het verslag van de hoorzitting van 11 september 2019.
12.Eiseres wijst ter onderbouwing op het verslag van de hoorzitting van 18 april 2023, p. 6-9.
13.Zie ook de WI 2020/16, p. 9.
14.De rechtbank geeft daarmee toepassing aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
15.Eiseres wijst op twee e-mailberichten die haar gemachtigde op 25 april 2023 aan de hoormedewerker van de IND heeft verstuurd en op het ontheffingsbewijs van de inburgeringsplicht.
16.Eiseres heeft daarvoor ter onderbouwing gewezen op ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.