2.1.De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig, in overeenstemming met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, tot stand is gekomen. De rechtbank is met verweerder eens dat uit de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2022 volgt dat uit door de Afdeling geaccordeerde vaste werkwijze van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel volgt dat de maatregel niet kan worden uitgereikt voordat digitaal een handtekening is gezet (zie rechtsoverweging 5 van de uitspraak). Na het digitaal ondertekenen van de maatregel wordt deze uitgereikt. In eisers geval is de maatregel om 11:02 uur door de daartoe bevoegde ambtenaar digitaal ondertekend en vervolgens om 11:30 uur aan eiser opgelegd. Het proces-verbaal van de maatregel is op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en daarom dient in beginsel van de juistheid van dat ondertekende proces-verbaal te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Eiser heeft geen concrete (bijzondere) omstandigheden aangedragen op grond waarvan getwijfeld moet worden aan het moment waarop de maatregel is opgelegd (om 11:30 uur) en is uitgereikt aan eiser. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat, hoewel het proces-verbaal van gehoor om 11:15 uur is ondertekend, dus later dan de maatregel van bewaring, dit niet betekent dat het gehoor pas om 11:15 uur heeft plaatsgevonden. Ook het ondertekende proces-verbaal van gehoor is een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt document, zodat in beginsel kan worden uitgegaan van de juistheid van dit proces-verbaal. Uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat het gehoor om 10:30 uur is aangevangen. Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de gang van zaken zoals in het proces-verbaal van gehoor geschetst. Dat het proces-verbaal is getekend nadat de maatregel van bewaring is ondertekend is niet zo’n omstandigheid, nu dit niets zegt over de inhoud van het proces-verbaal. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tijdens het gehoor zijn persoonlijke belangen naar voren heeft kunnen brengen en dat deze belangen ook bij de maatregel van bewaring zijn betrokken, gelet op de motivering van de maatregel. De rechtbank concludeert dat het gehoor voorafgaand aan de ondertekening en oplegging van de maatregel van bewaring heeft plaatsgevonden.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is op 3 juni 2021 een terugkeerbesluit uitgereikt. Verder is op 12 januari 2023 een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd.
5. De zware en lichte gronden 3a, 3b en 3i zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers staat feitelijk vast dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan, nu eiser heeft verklaard dat hij niet beschikt over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten. Verder heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij zich enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken, nu eiser geen melding heeft gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland bij de korpschef. Ten aanzien van zware grond 3i heeft verweerder tegengeworpen dat eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Marokko, zodat ook deze grond terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. De rechtbank is met eiser eens dat zware grond 3d, gelet op de motivering in de maatregel, niet ten grondslag kan worden gelegd, nu deze grond onvoldoende en te algemeen is gemotiveerd. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn motivering dat het gegeven dat eiser nooit een reisdocument heeft aangevraagd maakt dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige gronden 3c, 4a, 4b, 4c, 4d en 4f achterwege.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Verweerder heeft eisers medische problematiek, namelijk dat eiser last heeft van pijn aan zijn rug en benen en dat hij soms door het lint kan gaan en hiervoor medicijnen slikt, kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. 7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft op 17 januari 2023 een laissez passer (lp)-aanvraag verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder heeft hier op 3 februari 2023 op gerappelleerd. Verder heeft verweerder op 11 januari 2023 en 7 februari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank acht voorgaande gang van zaken over het geheel bezien voldoende voortvarend. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Marokko in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, zodat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Er loopt een lp-aanvraag die niet is afgewezen.
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.