ECLI:NL:RBDHA:2023:2047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling van asielverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Sierra Leone, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvullende stukken heeft ingediend en zijn gronden van beroep heeft toegelicht. De rechtbank heeft de zaak op 17 februari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder asielaanvragen heeft ingediend in Italië, Duitsland en Nederland, en dat Nederland op 3 juni 2021 de aanvraag niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was. Eiser heeft verklaard dat hij Hiv-positief is, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen reden is om de aanvraag inhoudelijk te behandelen, aangezien Duitsland vergelijkbare medische zorg biedt. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling, en de rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat er geen evident en fundamenteel verschil is in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat de staatssecretaris in redelijkheid de aanvraag niet aan zich heeft hoeven trekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1400

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 20 januari 2023 heeft eiser de gronden van beroep ingediend. Hij heeft op 15, 16 en 17 februari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.1402, op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 maart 2016 in Italië, op 29 december 2016 in Duitsland en op 6 maart 2021 in Nederland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 3 juni 2021 heeft Nederland de asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, is het beroep ongegrond verklaard. Op 22 juni 2021 heeft Nederland eiser aan Duitsland overgedragen.
1.2
Eiser heeft zich vervolgens bij de Duitse autoriteiten gemeld maar is op een gegeven moment van de radar verdwenen. Eiser heeft verklaard dat hij twee keer kort terug naar Duitsland is gegaan in verband met zijn medicijnen, maar dat hij in Nederland verbleef. Eiser heeft verder verklaard dat hij het Dublin-gebied niet heeft verlaten.
1.3
Op 21 juli 2022 heeft eiser opnieuw een verzoek om internationale bescherming in Nederland ingediend. Nederland heeft daarom op 29 september 2022 de autoriteiten van Duitsland verzocht om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. De autoriteiten van Duitsland zijn hiermee akkoord gegaan.
Bestreden besluit
1.4.1
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). In dat artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1.4.2
Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser heeft verklaard dat hij Hiv-positief is. Dit is volgens verweerder geen reden om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk in behandeling te nemen. Uit de door eiser verklaringen blijkt niet dat hij onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. Verder heeft verweerder aangegeven dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Er mag daarom verwacht worden dat Duitsland de eventuele medische problemen van eiser net zo goed kan behandelen.
1.4.3
Ten aanzien van de verklaringen van eiser dat hij niet terug wil naar Duitsland omdat zijn asielverzoek is afgewezen, dat hij in Duitsland geen goede behandeling meer zal krijgen en hij van zijn begeleider in Duitsland heeft gehoord dat zijn zaak is afgesloten, heeft verweerder aangegeven dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. Verweerder heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Duitsland, en over de situatie in Duitsland, niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland.
Gronden beroep
2.1.1
Eiser voert aan dat hij inmiddels de beschikking heeft over de Duitse gerechtelijke uitspraken. Uit de uitspraken blijkt dat Duitsland het verblijfsrecht van eiser afwijst en hem terugverwijst naar Sierra Leone waar homoseksualiteit verboden is, terwijl eiser homoseksueel is. In dat opzicht zou terugkeer van eiser naar Sierra Leone een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreffen.
2.1.2
Volgens eiser is sprake van een Duitse systeemfout. De tekortkomingen bereiken een ‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’ zoals die beschreven is in het arrest Jawo. Eiser vreest bij overdracht aan Duitsland te worden uitgezet naar Sierra Leone. Eiser wijst op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864). De Nederlandse autoriteiten zullen eiser normaliter niet terugsturen. Het beschermingsbeleid in Duitsland verschilt met die van Nederland.
2.1.3
Eiser voert verder aan dat hij een kwetsbaar persoon is en doet een beroep op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 (Tarakhel).
Standpunt verweerder
2.2.1
Verweerder heeft in reactie op de beroepsgronden ter zitting gewezen op de eerdere procedure die eiser in Nederland heeft gevoerd. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 2 juli 2021 geoordeeld dat verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag van eiser. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld, voor wat betreft de gestelde seksuele gerichtheid van eiser, dat geen sprake is van een evident verschil in het beschermingsbeleid in Duitsland en Nederland. De door eiser in beroep overgelegde stukken uit Duitsland zien op de medische situatie van eiser. Er wordt in de stukken niets gezegd over de seksuele gerichtheid van eiser.
2.2.2
Ten aanzien van de op 15 februari 2023 overgelegde brief van het Diaconaal Oecumenisch Centrum Zuidoost “Stap verder” heeft verweerder aangegeven dat die organisatie zich bezighoudt met taallessen en niet met medische aangelegenheden.
2.2.3
Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar artikel 17 van de Dublinverordening, dat de overdracht niet van een onevenredige hardheid getuigt. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat eiser in Duitsland alle zorg heeft gehad, aldus verweerder.
Oordeel rechtbank
2.3.1
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Daartoe overweegt de rechtbank eerst dat deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem bij uitspraak van 2 juli 2021 heeft geoordeeld dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt.
Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Eiser was daarin niet geslaagd.
2.3.2
De rechtbank is ook nu van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar eerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 6 juli 2022 dat de bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, bij de vreemdeling ligt. Om aan de bewijslast te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement.
2.3.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht als bedoeld in de uitspraak van de ABRvS. Het enkel overleggen van Duitse stukken is onvoldoende voor het oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Het enkel overleggen van een Nederlands rapport over de positie van LHBT’ers in Sierra Leone en een aantal uitspraken over HIV-medicatie in Sierra Leone, maakt evenmin dat aannemelijk is gemaakt dat het beschermingsbeleid in beide landen evident en fundamenteel van elkaar verschillen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet is gebleken dat het Duitse bestuursorgaan dan wel de Duitse rechter de gestelde seksuele gerichtheid van eiser hebben beoordeeld, zodat eiser ook in zoverre niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland hem niet zal beschermen tegen refoulement. Het betoog van eiser dat sprake is van een Duitse systeemfout en dat de tekortkomingen een
‘bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid’ bereiken slaagt dan ook niet.
2.3.4
Voorts overweegt de rechtbank, daargelaten of eiser zijn gestelde kwetsbaarheid voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat verweerder voor bijzonder kwetsbare personen geen individuele garanties hoeft te vragen aan de Duitse autoriteiten, zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. De rechtbank merkt nog op dat verweerder, in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening, als sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling, de Duitse autoriteiten hierover zal informeren. De brief van het Diaconaal Oecumenisch Centrum maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
2.3.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de door eiser in beroep aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich te trekken.
2.3.6
De door eiser op 17 februari 2023 om 9.26 uur overlegde stukken ten aanzien van het Nederlands toetsingskader, waar verweerder bezwaar tegen heeft gemaakt, laat de rechtbank buiten beschouwing omdat het te laat is ingediend en verweerder daarop ter zitting niet op heeft kunnen reageren.
3.1
Het beroep is ongegrond.
3.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier. De beslissing is gedaan op 22 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.