In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 december 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had aangevoerd dat met een lichter middel had kunnen worden volstaan, maar de rechtbank oordeelt dat er geen gronden zijn ingediend tegen de argumenten van de staatssecretaris. De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling had aangegeven niet te willen meewerken aan de overdracht, wat het onttrekkingsrisico bevestigt.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals voorgeschreven in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser was niet schriftelijk in een taal die hij verstaat geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring. Echter, de rechtbank concludeert dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt. Eiser was voldoende op de hoogte van de redenen voor zijn bewaring en heeft tijdig beroep ingesteld met behulp van rechtsbijstand.
De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.