ECLI:NL:RBDHA:2023:20691

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.39173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 7 december 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende informatie had ingewonnen over eventuele openstaande strafrechtelijke gevangenisstraffen voordat de maatregel werd opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende had betrokken bij de afweging om de maatregel op te leggen. Eiser had geen rechtmatig verblijf en had zich onttrokken aan het toezicht. De rechtbank behandelde het beroep op 22 december 2023, maar de gemachtigde van eiser was niet verschenen. Na een heropening van het onderzoek op 27 december 2023, waarbij toestemming werd gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen, werd de uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39173

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Poolse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 13 december 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft op 22 december 2023 het onderzoek heropend omdat er geen transport noch een telehoorverbinding was geregeld voor eiser. De rechtbank heeft daarbij aangekondigd dat een nieuwe zitting zal worden gehouden op 27 december 2023. Gelet op het verzoek dat de gemachtigde voorafgaand aan de zitting van 22 december 2023 had gedaan en waarop abusievelijk niet is gereageerd door de rechtbank heeft de rechtbank aan de gemachtigde van eiser gevraagd in hoeverre alsnog toestemming wordt gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De gemachtigde van eiser heeft deze toestemming op 22 december 2023 gegeven. De staatssecretaris heeft op 27 december 2023 toestemming gegeven voor een afdoening zonder nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens op 27 december 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Ter zitting heeft de staatssecretaris de lichte gronden 4e en 4f laten vallen.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring op 13 december 2023 is opgeheven vanwege de tenuitvoerlegging van een vonnis, inhoudende een gevangenisstraf van 34 dagen. Eiser is op 5 april 2022 veroordeeld tot de straf die hij thans uitzit. De uitspraak is op 23 november 2023 aan hem betekend, zodat dit vonnis op 8 december 2023 onherroepelijk is geworden. Eiser meent dat het feit dat het CJIB pas op 13 december 2023 aan het detentiecentrum Rotterdam liet weten dat het vonnis onherroepelijk was, onverlet laat dat het aan de staatssecretaris is bij de inbewaringstelling op de hoogte te zijn van de strafrechtelijke veroordelingen. Het komt voor rekening en risico dat de staatssecretaris pas op 13 december 2023 geïnformeerd is, nu uit de justitiële documentatie immers blijkt dat de straf uit 2022 nog open stond. Ook had de staatssecretaris kunnen weten dat het vonnis op 23 november 2023 aan eiser is betekend.
5.1.
De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat uit pagina 4 van de maatregel van bewaring volgt dat de bevoegde ambtenaar, verwijzend naar paragraaf A3/6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de justitiële documentatie heeft geraadpleegd om te zien of eiser nog een opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel niet heeft ondergaan en dat deze een mogelijke inbewaringstelling/uitzetting in de weg zou zitten. Ook heeft de bevoegde ambtenaar op 7 december 2023 contact opgenomen met het AICE (Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen, onderdeel van het CJIB) en gevraagd of zij konden bekijken of er nog gevangenisstraffen of andere boetes of straffen open staan. De bevoegde ambtenaar hoorde dat dit niet het geval was. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting toegelicht dat de staatssecretaris pas op 13 december 2023 door de brief van het CJIB aan het detentiecentrum Rotterdam op de hoogte was van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Vervolgens heeft de staatssecretaris de inbewaringstelling diezelfde dag direct opgeheven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende heeft geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot mogelijke openstaande strafrechtelijke gevangenisstraffen en dat voor het opleggen van de onderhavige maatregel van bewaring bij de staatssecretaris niet bekend was dat eiser nog een openstaande gevangenisstraf had. Dat de staatssecretaris eerder dan 13 december 2023 had moeten weten dat er op 8 december 2023 een onherroepelijk vonnis was volgt de rechtbank daarom niet.
Grondslag
6. Eiser stelt dat uit de beschikking beëindiging van het rechtmatig verblijf volgt dat het gaat om [naam 2] , met V-nummer: [V-nummer 2] . Alleen de voornaam van eiser en de geboortedatum komen overeen, maar de achternaam het V-nummer niet. Er bevindt zich een kopie identiteitsdocument van [naam] in het dossier, maar in het dossier zitten geen aanknopingspunten voor een alias. Hiermee staat derhalve niet vast dat het om één en dezelfde persoon gaat en dat eisers rechtmatig verblijf is beëindigd.
6.1.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het gaat om één en dezelfde persoon. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat eiser zijn achternaam in 2018, dus na de oplegging van de beschikking beëindiging van het rechtmatig verblijf, heeft gewijzigd. Dit volgt het proces-verbaal van wijziging persoonsgegevens d.d. 12 juli 2021. De rechtbank stelt daarom vast dat eisers rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht bij beschikking van 3 december 2015, uitgereikt op 11 december 2015, is beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen.
Gronden
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3b, 3c, 3i, 4a, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door geen melding te doen van zijn onrechtmatige verblijf bij de korpschef, eiser is immers via het strafrecht weer in het zicht van de autoriteiten gekomen. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich, nadat hij de beschikking waarin is vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland, heeft gehouden aan zijn plicht om Nederland te verlaten. Ook heeft eiser verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Polen. Verder heeft eiser zich niet gehouden aan de verplichtingen die volgen uit de artikelen 4.21 en 4.39 van het Vb, heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft eiser geen middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit de beschikking beëindiging rechtmatig verblijf en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Polen, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Op 12 december 2023 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is eisers nationaliteit door de Poolse autoriteiten bevestigd.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.