ECLI:NL:RBDHA:2023:20731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.37736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.P. Portegies, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 30 november 2023 de maatregel van bewaring had opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 12 december 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris had zwaarwegende gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had betoogd dat de staatssecretaris hem niet adequaat had geïnformeerd over zijn rechten en de redenen voor de bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris aan zijn informatieplicht heeft voldaan.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel, aangezien de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37736

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 30 november 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de maatregel van bewaring onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Eiser heeft namelijk geen reisdocumenten kunnen tonen en is niet in het bezit van een reisdocument of een Schengenstempel. Verder heeft eiser zelf verklaard illegaal naar de Europese Unie te zijn gereisd. Ook de zware grond 3c is feitelijk juist. Eiser heeft zich namelijk niet aan de vertrekverplichting gehouden welke hem is opgelegd bij beschikking van 7 oktober 2022. Hierbij heeft eiser een vertrektermijn gekregen van vier weken. Hieraan heeft eiser geen gevolg gegeven. Voor de zware gronden 3a en 3c is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [1] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen. Het betoog van eiser dat de zware gronden 3a en 3c niet tegengeworpen kunnen worden omdat er sprake is van een bewaring op grond van artikel 59b van de Vw 2000, slaagt niet. Uit artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vb 2000 volgt dat de gronden voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onder a en onder b van de Vw 2000, aanwezig zijn, indien de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld is daar in het geval van eiser sprake van waardoor is voldaan aan het vereiste om het risico op onttrekking aan te nemen.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. Er is weliswaar een informatieblad uitgereikt, maar deze is te algemeen beschreven. De specifieke gronden die ten grondslag aan de maatregel van bewaring zijn gelegd zijn niet kenbaar gemaakt aan eiser in het informatieblad. Ook is het uitgereikte informatieblad in de Engelse taal in plaats van de Mandika taal. In de Mandika taal is eiser immers gehoord. Omdat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 is er, volgens eiser, sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, die moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat er een informatieblad is uitgereikt aan eiser dat voldoet aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Een specifiek overzicht van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is, volgens de staatssecretaris, niet vereist. De gronden staan namelijk in maatregel van bewaring, waarnaar wordt verwezen. Ook geeft de staatssecretaris aan dat tijdens het gehoor al voldoende wordt uitgelegd over de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen. Verder verklaart de staatssecretaris dat eiser de Engelse taal voldoende machtig is. Eiser is namelijk in de Engelse taal op zijn rechten en plichten gewezen. Omdat er volgens de staatssecretaris geen sprake is van een schending van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 bestaat er geen aanleiding om een belangenafweging te maken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. De rechtbank stelt vast dat eiser bij de maatregel van bewaring een informatieblad in het Engels is uitgereikt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat dit blad in de Madinka taal had moeten zijn opgesteld. Eiser beheerst de Engelse taal immers in voldoende mate, zo blijkt onder andere uit het proces-verbaal van ophouding. Over de inhoud van het informatieblad overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023 [2] volgt dat geen volledig vertaalde kopie van de maatregel moet worden uitgereikt maar wel een schriftelijk stuk waarin (onder andere) de rechtsmiddelen zijn vermeld en een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk. De staatssecretaris kan daarvoor verwijzen naar de maatregel van bewaring. De Afdeling heeft daarbij verwezen naar haar uitspraak van 25 maart 2020. [3] In deze uitspraak is toegelicht dat met (2) ‘feitelijke’ en (3) ‘nadere toelichting’ wordt bedoeld: ‘(2) waarom deze gronden van toepassing zijn’ en ‘(3) voor zover nodig, waarom deze gronden ertoe leiden dat aan het in de toepasselijke wettelijke grondslag gestelde vereiste is voldaan’. De rechtbank leidt hieruit af dat aan eiser wel een overzicht moet worden verstrekt met een opsomming van ‘(1) welke zware en lichte gronden de staatssecretaris heeft gebruikt’. Uit het uitgereikte informatieblad in de Engelse taal is niet gebleken dat een dergelijk overzicht is opgenomen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank nog steeds sprake van een gebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring is met eiser met behulp van een tolk gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zou worden gesteld. Verder heeft de staatssecretaris eiser al voordat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft de staatssecretaris ook een rechtsbijstandverlener ingeschakeld. Na het gehoor is aan eiser de maatregel van bewaring uitgereikt. Eiser heeft met de rechtsbijstandverlener dus nogmaals de redenen van de bewaring kunnen bespreken en dit kunnen betrekken bij de beoordeling of hij rechtsmiddelen wilde aanwenden. De rechtsbijstandverlener heeft vervolgens namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. De belangenafweging valt daarom in het voordeel van de staatssecretaris uit. Zoals ook is geoordeeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, volgt hieruit geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Had de staatssecretaris kunnen volstaan met een lichter middel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had kunnen volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser zit immers in een asielprocedure, deze kan hij afwachten in een asielzoekerscentrum (AZC).
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dit heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd in de maatregel. Dat de staatssecretaris moet meewegen dat eiser bezig is met zijn asielprocedure, volgt de rechtbank niet. De maatregel van bewaring is immers opgelegd met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit en op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielverzoek met name als sprake is van een risico op onttrekking.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
3.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.