In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 november 2023, wordt het beroep van eiser behandeld die stelt dat hij recht heeft op duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Eiser, een vreemdeling met de Italiaanse nationaliteit, heeft in zijn beroep de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betwist, die op 26 november 2021 had vastgesteld dat hij geen duurzaam verblijfsrecht had verworven. De staatssecretaris handhaafde dit besluit op 6 april 2023. De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd. De bewijslast ligt bij eiser, en hij is er niet in geslaagd om aan te tonen dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser heeft weliswaar lange tijd in Nederland gewoond, maar zijn argumenten over bewijsnood en de omstandigheden van zijn verblijf zijn niet voldoende om de bewijslast om te keren.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat het besluit in strijd is met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, maar ook deze beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van onevenredigheid in de belangenafweging. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser geen duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft verkregen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.