ECLI:NL:RBDHA:2023:2084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL22.9627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had op 24 november 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel 'familie- of gezinsleven' op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 maart 2021 afgewezen. De rechtbank had eerder, op 9 februari 2022, het beroep van verzoeker gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Verzoeker had vervolgens verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.

Op 14 september 2022 verklaarde verweerder het bezwaar ongegrond. Verzoeker trok daarop het beroep in, maar verzocht wel om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodzaak meer was voor een voorlopige voorziening, aangezien het beroep met zaaknummer NL22.9626 al was behandeld. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9627

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
van Turkse nationaliteit
(gemachtigde: mr. I. Mercanoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 24 november 2020 om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met verblijfsdoel ‘familie- of gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM’, bij zijn dochter [belanghebbende] , afgewezen.
Daarnaast is bepaald dat verzoeker ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 9 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen (NL21.16940).
Bij brief van 21 april 2022 heeft verzoeker verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Op 25 mei 2022 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar (NL22.9626). Verder is de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij besluit van 14 september 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft meegedeeld niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De rechtbank heeft uitspraak gedaan in het beroep met zaaknummer NL22.9626. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.