ECLI:NL:RBDHA:2023:21100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.2099 en NL23.2100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot belangen van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eisers, een vader en zijn zoon van Salvadoraanse nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eisers voerden aan dat de belangen van de minderjarige zoon onvoldoende waren meegewogen en dat er risico's bestonden bij terugkeer naar Spanje, waar zij eerder asiel hadden aangevraagd.

Tijdens de zitting op 28 februari 2023 werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in beginsel mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat men ervan uitgaat dat andere EU-lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. Eisers moesten aannemelijk maken dat dit in hun geval niet zo was. De rechtbank concludeerde dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat er sprake was van structurele tekortkomingen in de Spaanse asielprocedure en dat de belangen van de minderjarige niet zodanig waren dat de overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om substantiële argumenten te leveren als zij willen aantonen dat de overdracht naar een andere lidstaat niet in hun belang is, vooral als het gaat om minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.2099 (beroep)
NL23.2100 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer 1] ,
mede namens zijn zoon:
[appellant],
[V-Nummer 2] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2023. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk in de Spaanse taal is verschenen [naam] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1995 en heeft op 20 augustus 2022, mede namens zijn zoon die is geboren op [geboortedatum 2] 2014, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd. Eisers hebben de Salvadoraanse nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat zij op 20 juni 2019 in Spanje een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Spanje op 28 september 2022 een verzoek om terugname gedaan. Op 3 oktober 2022 zijn de autoriteiten van Spanje hiermee akkoord gegaan.
Beroepsgronden eiser
3.1
Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en voeren daartoe aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eisers is in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant] . De moeder van [appellant] is in 2018 in El Salvador doodgeschoten door leden van de gewapende criminele bende Mara 18. Hierdoor is [appellant] getraumatiseerd. Eisers hebben in dit kader brieven overgelegd van het Ouder- en Kindteam en van de advocaat in El Salvador die zich bezig houdt met de moord op [appellant] moeder. Het is in het belang van [appellant] dat hij niet nog een keer hoeft te migreren naar Spanje. Daarnaast woont de oma van [appellant] in Nederland. Zij vervult voor hem een vervangende moederrol. Dat verweerder aan eisers heeft tegengeworpen dat de familierechtelijke relatie tussen [appellant] en zijn oma niet is vastgesteld, is volgens eisers onbegrijpelijk, onredelijk en getuigt van een onjuist toetsingskader. Eisers verwijzen in dit kader ook naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 13 juni 2022 [4] , waaruit volgt dat verweerder voldoende rekenschap moet geven aan de belangen van het kind.
3.2
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat ten aanzien van Spanje niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat uit verschillende openbare bronnen en landeninformatie volgt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Eisers wijzen er onder meer op dat uit het AIDA [5] rapport over Spanje uit april 2022 blijkt dat de Spaanse asielprocedure geen adequate psychische gezondheidszorg biedt. Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende draagkrachtig en inzichtelijk gemotiveerd dat geen risico bestaat op strijd met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] bij terugkeer naar Spanje.
Oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van uit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit is bevestigd in de uitspraken van de Afdeling van 8 juli 2021 [8] en van 13 mei 2022 [9] en recenter nog in de uitspraak van 27 januari 2023. [10] Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eisers een reëel risico zullen lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
4.2
In wat eisers aanvoeren, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in hun situatie niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het AIDA rapport uit april 2022 waar eisers naar verwijzen is een update over de situatie in Spanje. Uit het rapport volgt niet dat de situatie in Spanje, na de vorige AIDA rapporten, dusdanig is verslechterd dat verweerder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eisers hebben specifiek verwezen naar passages uit het AIDA rapport waaruit blijkt dat geestelijke gezondheidszorg beperkt aanwezig is in Spanje. De rechtbank overweegt in dat kader dat eisers onvoldoende hebben gemotiveerd waarom de enkele beperkte aanwezigheid van geestelijke gezondheidszorg een systeemfout oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers daarom niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een structurele tekortkoming in de Spaanse asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Spanje nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.3
De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun overdacht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt en overweegt daartoe als volgt. Op de zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat bij [appellant] sprake is van psychische schade. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat zij ziet dat [appellant] hiervoor in Nederland goede hulp krijgt van het Ouder- en Kindteam. Ook snapt de rechtbank dat het voor [appellant] en zijn vader fijn is dat zij hier nauw contact kunnen hebben met [appellant] oma en dat hij hier contacten heeft opgebouwd op school en op voetbal. Dat betekent echter niet dat Nederland de asielaanvraag van eisers aan zich moet trekken. De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat [appellant] in Spanje geen toegang zal hebben tot geestelijke gezondheidszorg. Uit de AIDA rapporten blijkt, zoals hiervoor al is besproken, dat geestelijke gezondheidszorg, hoewel beperkt, wel aanwezig is in Spanje. Ook is niet gebleken dat het niveau van de geestelijke gezondheidszorg die wordt geboden ondermaats is. Eisers kunnen zich dus in Spanje wenden tot hulpverlening voor [appellant] , ook voor de mogelijke psychische schade die hij oploopt door (opnieuw) te migreren. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat verweerder onvoldoende oog heeft gehad voor het belang van [appellant] als kind. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat aan het belang van eisers dat [appellant] oma in Nederland woont, weinig waarde kan worden gehecht. Nu [appellant] oma geen verblijfsrecht in Nederland heeft, kan niet gesproken worden van een stabiele situatie.
4.4
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in de omstandigheden van eisers geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen.
5. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer NL23.2099:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer NL23.2100:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Asylum Information Database.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.