ECLI:NL:RBDHA:2023:21122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/4890 rectificatie
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake tewerkstellingsvergunning voor asielzoeker

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en wijst het toe zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eerder verleende tewerkstellingsvergunning voor verzoeker was geldig van 29 mei 2023 tot 13 november 2023, maar de aanvraag voor verlenging is afgewezen omdat de 24-wekentermijn is overschreden. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken deze termijn onverbindend verklaard, omdat deze in strijd is met de Opvangrichtlijn. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en dat hij vanaf 13 november 2023 behandeld moet worden alsof zijn werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Tevens wordt verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 oktober 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: UTR 23/4890 – Rectificatie p. 2 en 3

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] [1] , verzoeker
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker over de aan zijn werkgever geweigerde tewerkstellingsvergunning voor hem. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
Verweerder heeft eerder een tewerkstellingsvergunning verleend voor de periode van
29 mei 2023 tot 13 november 2023. De werkgever van verzoeker heeft verzocht om verlenging van deze tewerkstellingsvergunning. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 5 oktober 2023 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De ten behoeve van verzoeker verleende tewerkstellingsvergunning is verleend op grond van de asielzoekersregeling en heeft een beperkte geldigheidsduur, namelijk 24 weken, tot 13 november 2023. Op grond van deze regeling mogen asielzoekers maximaal 24 weken per 52 weken werken. Verweerder heeft de gevraagde vergunning geweigerd omdat de 24-wekentermijn is overschreden.
2. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken de 24-wekentermijn onverbindend verklaard, omdat de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers wordt beperkt zonder dat daar een rechtvaardiging voor is. [2] Dat is in strijd met artikel 15, eerste en tweede lid, van de Opvangrichtlijn.
3. Gelet op deze uitspraken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende reden om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek wordt toegewezen in die zin dat verzoeker vanaf 13 november 2023 wordt behandeld als ware zijn werkgever [werkgever] te [vestigingsplaats] in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van hem, tot aan de beslissing op bezwaar.
De rechtbank ziet geen reden om te bepalen dat het verzoek wordt toegewezen voor de door verzoeker gevraagde periode van 24 weken, omdat verweerder moet beoordelen of in de situatie van verzoeker is voldaan aan de overige voorwaarden voor een tewerkstellingsvergunning.
4. De rechtbank oordeelt dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in
artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) [3] . Gemachtigde van verzoeker heeft veertien bezwaarschriften - waaronder die van verzoeker - ingediend. Tegen alle veertien zaken is door dezelfde gemachtigde bij deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De overige dertien zaken staan geregistreerd onder de volgende nummers volgende zaaknummers: UTR 23/4872; UTR 23/4879; UTR 23/4885; UTR 23/4880; UTR 23/4884; UTR 23/4882; UTR 23/4881; UTR 23/4888; UTR 23/4877; UTR 23/4873; UTR 23/4875; UTR 23/4883; UTR 23/4889.
De rechtbank overweegt dat sprake is van nagenoeg identieke werkzaamheden, omdat de tekst van de betreffende verzoeken en daaraan connexe bezwaarschriften van voornoemde veertien zaken nagenoeg identiek is en daarin niet is toegespitst op de persoonlijke situatie van verzoekers. De motivering van de verzoeken en bezwaarschriften berust ook alleen op juridische argumenten. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de veertien door gemachtigde ingediende verzoeken nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld door de rechtbank. De bezwaarschriften richten zich tegen het beleid van verweerder en niet tegen de individuele toepassing van dat beleid op de situatie van verzoekers.
5. De rechtbank heeft in de uitspraak van zaak UTR 23/4872 de totale hoogte van de proceskostenvergoeding berekend. Om deze reden zal de rechtbank zich daarover in deze uitspraak dan ook niet verder uitlaten.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoeker vanaf
13 november 2023 wordt behandeld als ware zijn werkgever [werkgever] te [vestigingsplaats] in het bezit van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van hem
tot aan de beslissing op het bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht € 184,- aan verzoeker te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Volgens de tewerkstellingsvergunning is de naam [verzoeker] .
2.Zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2023:5458, en zittingsplaats Utrecht, ECLI:RBMNE:2023:4728.
3.Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Bpb zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand beroepsmatig is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.