In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en wijst het toe zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eerder verleende tewerkstellingsvergunning voor verzoeker was geldig van 29 mei 2023 tot 13 november 2023, maar de aanvraag voor verlenging is afgewezen omdat de 24-wekentermijn is overschreden. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken deze termijn onverbindend verklaard, omdat deze in strijd is met de Opvangrichtlijn. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en dat hij vanaf 13 november 2023 behandeld moet worden alsof zijn werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Tevens wordt verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 25 oktober 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open.