ECLI:NL:RBDHA:2023:21124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/4888 rectificatie
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor asielzoeker met geweigerde tewerkstellingsvergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een asielzoekster die een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd. De werkgever van de verzoekster had eerder een vergunning verkregen voor de periode van 18 juli 2023 tot 31 december 2023, maar de aanvraag voor verlenging werd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen op 5 oktober 2023. De verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en besluit zonder zitting. De rechtbank heeft in eerdere vergelijkbare zaken de 24-wekentermijn voor asielzoekers onverbindend verklaard, omdat deze termijn de toegang tot de arbeidsmarkt onterecht beperkt. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoekster een redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Dit houdt in dat de verzoekster vanaf 31 december 2023 wordt behandeld alsof haar werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning, tot aan de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast wordt verweerder opgedragen het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: UTR 23/4888 – Rectificatie p. 2 en 3

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster over de aan haar werkgever geweigerde tewerkstellingsvergunning voor haar. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.
Verweerder heeft eerder een tewerkstellingsvergunning verleend voor de periode van
18 juli 2023 tot 31 december 2023. De werkgever van verzoekster heeft verzocht om verlenging van deze tewerkstellingsvergunning. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 5 oktober 2023 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De ten behoeve van verzoekster verleende tewerkstellingsvergunning is verleend op grond van de asielzoekersregeling en heeft een beperkte geldigheidsduur, namelijk 24 weken, tot 31 december 2023. Op grond van deze regeling mogen asielzoekers maximaal 24 weken per 52 weken werken. Verweerder heeft de gevraagde vergunning geweigerd omdat de 24-wekentermijn is overschreden.
2. De rechtbank heeft in vergelijkbare zaken de 24-wekentermijn onverbindend verklaard, omdat de toegang tot de arbeidsmarkt voor asielzoekers wordt beperkt zonder dat daar een rechtvaardiging voor is. [1] Dat is in strijd met artikel 15, eerste en tweede lid, van de Opvangrichtlijn.
3. Gelet op deze uitspraken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende reden om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Het verzoek wordt toegewezen in die zin dat verzoekster vanaf 31 december 2023 wordt behandeld als ware haar werkgever [werkgever] . te [vestigingsplaats] in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van haar, tot aan de beslissing op bezwaar.
De rechtbank ziet geen reden om te bepalen dat het verzoek wordt toegewezen voor de door verzoekster gevraagde periode van 24 weken, omdat verweerder moet beoordelen of in de situatie van verzoekster is voldaan aan de overige voorwaarden voor een tewerkstellingsvergunning.
4. De rechtbank oordeelt dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in
artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) [2] . Gemachtigde van verzoekster heeft veertien bezwaarschriften - waaronder die van verzoekster - ingediend. Tegen alle veertien zaken is door dezelfde gemachtigde bij deze rechtbank een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De overige dertien zaken staan geregistreerd onder de volgende nummers volgende zaaknummers: UTR 23/4872;
UTR 23/4879; UTR 23/4885; UTR 23/4890; UTR 23/4880; UTR 23/4884; UTR 23/4882; UTR 23/4881; UTR 23/4877; UTR 23/4873; UTR 23/4875; UTR 23/4883; UTR 23/4889. De rechtbank overweegt dat sprake is van nagenoeg identieke werkzaamheden, omdat de tekst van de betreffende verzoeken en de daaraan connexe bezwaarschriften van voornoemde veertien zaken nagenoeg identiek is en daarin niet is toegespitst op de persoonlijke situatie van verzoekers. De motivering van de verzoeken en bezwaarschriften berust ook alleen op juridische argumenten. Daarbij stelt de rechtbank vast dat de veertien door gemachtigde ingediende verzoeken nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld door de rechtbank. De bezwaarschriften richten zich tegen het beleid van verweerder en niet tegen de individuele toepassing van dat beleid op de situatie van verzoekers.
5. De rechtbank heeft in de uitspraak van zaak UTR 23/4872 de totale hoogte van de proceskostenvergoeding berekend. Om deze reden zal de rechtbank zich daarover in deze uitspraak dan ook niet verder uitlaten.
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat verzoekster vanaf
31 december 2023 wordt behandeld als ware haar werkgever [werkgever] . te [vestigingsplaats] in het bezit van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van haar
tot aan de beslissing op het bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht € 184,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zittingsplaats Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2023:5458, en zittingsplaats Utrecht, ECLI:RBMNE:2023:4728.
2.Op grond van artikel 3, tweede lid, van het Bpb zijn samenhangende zaken: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand beroepsmatig is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.