ECLI:NL:RBDHA:2023:2119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3356
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 13 oktober 2022 asiel aangevraagd in Nederland, nadat hij naar de EU was gevlucht en in Bulgarije internationale bescherming had gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser op 30 januari 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder een sterkere band met Bulgarije heeft dan met Nederland. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege medische redenen niet kan terugkeren naar Bulgarije, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Bulgarije in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de verwijzing naar een rapport van AIDA, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3356

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL23.3357.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek, op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] . Eiser heeft in Nederland op 13 oktober 2022 asiel aangevraagd. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij naar de EU is gevlucht en in Bulgarije verblijfsrecht heeft gekregen. Eiser heeft verklaard dat hij Bulgarije heeft verlaten omdat hij last heeft van eczeem en de waterkwaliteit zijn klachten verergerde.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser per 24 juli 2022 in Bulgarije internationale bescherming geniet. Om die reden heeft eiser volgens verweerder een sterkere band met Bulgarije dan met Nederland en is het redelijk dat eiser naar dat land terug moet (vgl. artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000; Vb 2000). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dat daarom niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij naar Bulgarije terugkeert. In dit verband heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling van de sterkere banden, terwijl dit uit het tweede en derde lid van artikel 3.106a van het Vb 2000 volgt. Eiser heeft in dit verband gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 14 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6077.
Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de situatie voor statushouders in Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Ter onderbouwing hiervan heeft eiser verwezen naar het Asylum Information Database (AIDA) rapport van 23 februari 2022.
4. Niet in geschil is dat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet.
4.1.
De vraag of verweerder er terecht van uitgaat dat de situatie in Bulgarije voor statushouders niet van dien aard is dat sprake is van een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige situatie is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) beantwoord op 16 december 2021. Op grond van de in die zaak overgelegde stukken is geoordeeld dat de omstandigheden in Bulgarije niet zodanig zijn dat statushouders structureel, op grote schaal en voor langere periodes, het reële risico lopen dat zij geen toegang hebben tot fundamentele behoeften, zoals onderdak en eten en daarom een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM (ECLI:NL:RVS:2021:2857, r.o. 7.1.). De verwijzing naar het meest recente rapport van AIDA en hetgeen overigens nog is aangevoerd geeft geen aanleiding hierover anders te oordelen (zie ook: de uitspraak van de ABRvS van 31 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3111). Verweerder merkt daarnaast terecht op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zijn rechten als statushouder te effectueren.
4.2.
Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor naar voren gebracht dat hij in Bulgarije een arts heeft gezien en dat hij in Bulgarije medicatie heeft gekregen, maar dat deze onvoldoende tegen het eczeem heeft geholpen. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat landgenoten in Bulgarije medicatie hebben opgehaald tegen de ontsteking, maar dat het pas beter werd toen hij niet ging douchen. Uit het bij de zienswijze overgelegde patiëntdossier komt naar voren dat eiser vanaf 17 oktober 2022 vanuit een Nederlandse huisartsenpraktijk
clobetasonzalf heeft gekregen en dat dit helpend was. Dit komt overeen met de in beroep overgelegde informatie van INLIA van 15 februari 2023.
4.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in het bezit is van een door Bulgarije verstrekte verblijfsvergunning op grond van internationale bescherming en de band die hij met Bulgarije heeft sterker is dan de band met Nederland (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795, r.o. 4.3. en 4.4). Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de in Nederland verstrekte medische zorg niet maakt dat de band met Nederland sterker is.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om beantwoording van de door eiser genoemde prejudiciële vragen af te wachten.
5. Het beroep is ongegrond. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.