ECLI:NL:RBDHA:2023:21213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking Nederlanderschap na eerdere procedures

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die zijn Nederlanderschap betwist. De verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Het bestreden besluit van 20 oktober 2022 verklaarde het bezwaar ongegrond. De verzoeker had beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, die het beroep doorstuurde naar de Rechtbank Den Haag. De verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening, omdat hij als Nederlander aangemerkt wilde worden, wat hem toegang zou geven tot medische zorg en andere rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden.

De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de rechtbank in een eventueel bodemgeding. De rechter stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden dan die van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam eerder had gegeven. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat hij medisch noodzakelijke zorg zou worden onthouden en dat de gevolgen van het verzoek onomkeerbaar zouden zijn.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af en de behandeling van het beroep gaat verder. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5155 RWNL
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde mr. T.Y. Tsang),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

Bij besluit van verweerder van 20 oktober 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 23 augustus 2021 (het primaire besluit), houdende de intrekking van zijn Nederlanderschap [1] met onmiddellijke ingang, ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam (AMS 22/5800 RWNL). De rechtbank Amsterdam heeft het beroep doorgezonden naar de rechtbank Den Haag (SGR 23/2017 RWNL).
Voorts heeft verzoeker op 30 juni 2023 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (aanvankelijk geregistreerd onder nummer NL23.19114, thans onder nummer SGR 23/5155 RWNL).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak te doen zonder zitting.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de beroepsprocedure meerdere complexe en principële rechtsvragen aan de orde zijn die zich niet lenen voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. Het verzoek zal worden beoordeeld aan de hand van een belangenafweging.
Voorgeschiedenis
1.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 februari 2021, waarbij
aan hem op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) een meldplicht is opgelegd voor de duur van zes maanden. Bij uitspraak van deze rechtbank van 11 april 2023 [2] is dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van
25 oktober 2021 [3] is het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende het bezwaar tegen het primaire besluit van 23 augustus 2021 (intrekking Nederlanderschap) toegewezen, waarbij de rechtsgevolgen van dit primaire besluit zijn geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
1.3.
Naast het primaire besluit op grond van de RWN is bij afzonderlijk besluit van
23 augustus 2021 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twintig jaren opgelegd. Hiertegen loopt een afzonderlijke beroepsprocedure bij deze rechtbank [4] . Met partijen is in januari 2022 telefonisch besproken dat deze vreemdelingrechtelijke procedure wordt aangehouden in afwachting van een eventuele beroepsprocedure tegen de intrekking van het Nederlanderschap.
1.4.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van
26 januari 2023 [5] is het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker hangende het beroep tegen het bestreden besluit van 20 oktober 2022 afgewezen.
1.5.
Bij uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant, voor zover bekend, van
21 december 2022 (inzake het besluit van 10 december 2022 tot oplegging van de maatregel van bewaring), 9 februari 2023 (inzake het voortduren van deze maatregel) en 17 mei 2023 (inzake het voortduren van deze maatregel) [6] zijn de betreffende beroepen van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker is op 8 juni 2023 vrijgelaten uit de vreemdelingenbewaring.
Op 8 juni 2023 heeft de korpschef van de politie Den Haag verzoeker een wekelijkse meldplicht opgelegd, in afwachting van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting [7] .
Op 8 juni 2023 heeft verweerder verzoeker de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, inhoudende de verplichting dat verzoeker met ingang van 8 juni 2023 dient te verblijven in een deel van de gemeente Den Haag, zoals is vermeld op de als bijlage bijgevoegde plattegrond [8] .
Waar gaat deze zaak over?
1.6.
Verzoeker heeft op 30 juni 2023 een tweede verzoek om een voorlopige
voorziening gedaan hangende het beroep tegen het bestreden besluit van 20 oktober 2022.
1.7.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarbij is gewezen op de
uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam [9] , het in die procedure ingediende verweerschrift van 3 januari 2023 en verslagen van (vertrek) gesprekken op
4 januari 2023, 1 februari 2023 en 6 juni 2023.
2. De voorzieningenrechter overweegt dat aan de orde is of het belang van verzoeker
bij de schorsing van het bestreden besluit zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering daarvan.
De belangen van verzoeker
3. Verzoeker is thans nog steeds de mening toegedaan dat zijn gedrag ten onrechte is
gekwalificeerd als een terroristisch misdrijf. Verzoeker meent dat het van belang is dat hij als Nederlander wordt aangemerkt. Hij heeft geen zorgverzekering meer. Hij moet weer zich weer kunnen verzekeren in verband met toegang tot medische zorg voor zijn aandoeningen en zijn medicatie. Voorts moet hij eventueel kunnen werken om de kosten te voldoen die niet worden gedekt door de zorgverzekering. Nu het niet mogelijk is dat hij wordt uitgezet naar Marokko, dient het mogelijk te worden gemaakt dat hij toegang kan hebben tot het zorgstelsel. Het spoedeisend belang is het voorkomen dat hij niet de juiste zorg krijgt, die van levensbelang is. Verzoeker vraagt om hem bij wijze van voorlopige voorziening aan te merken als ware hij in het bezit van het Nederlanderschap gedurende de behandeling van de beroepsprocedure. Voorts vraagt hij om het terugkrijgen van zijn paspoort.
De belangen van verweerder
4. Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat verzoeker is veroordeeld voor een
terroristisch misdrijf. Toch meent verzoeker dat hij ten onrechte is veroordeeld, wat betekent dat bij verzoeker enig inzicht in het eigen handelen (nog steeds) ontbreekt. Verweerder hecht er veel belang aan dat verzoeker zich in en buiten Nederland niet als Nederlander kan manifesteren en gebruik kan maken van de rechten die aan het Nederlanderschap zijn verbonden, zoals het kiesrecht, het recht op een Nederlands paspoort of identiteitskaart, consulaire bijstand en mogelijk aanspraak op een woning en een sociale uitkering. Verweerder heeft er nadrukkelijk op gewezen dat verzoeker een (geldige) Marokkaanse identiteitskaart heeft en de afgelopen jaren veelvuldig langdurig in Marokko heeft verbleven. Er is geen regel aan te wijzen op grond waarvan verweerder gehouden zou zijn om iemand die (nog) niet kan worden uitgezet toegang tot de gezondheidszorg te verlenen op dezelfde wijze als een Nederlander. Verweerder wijst er op dat, zolang verzoeker feitelijk in Nederland verblijft, hij toegang heeft tot medisch noodzakelijke zorg [10] . Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hem medisch noodzakelijke zorg zal worden onthouden.
De afweging van de belangen door de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet heeft betwist dat hij toegang
heeft tot medisch noodzakelijke zorg en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem die zorg zal worden onthouden. Een behandeling van verzoeker als ware hij Nederlander met alles wat daaruit voortvloeit en ook het (terug)geven van een Nederlands paspoort is een voorziening met onomkeerbare gevolgen. Voor een voorlopige voorziening met een zo verstrekkend karakter als gevraagd is geen plaats, reeds omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig wordt geacht. Daar komt bij dat verzoeker geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die zouden kunnen leiden tot een andere beslissing dan de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 26 januari 2023 heeft gegeven.

Conclusie en gevolgen

6. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. De behandeling van het beroep SGR 23/2017 RWNL wordt voortgezet.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
4.NL21.14564
7.Artikel 54, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
8.Artikel 56 van de Vw 2000.
9.Voetnoot 5
10.Artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000