ECLI:NL:RBDHA:2023:21229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.25936 en NL23.25937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft psychische klachten en vreest dat zijn situatie in Duitsland zal verslechteren. Hij verwijst naar het Jawo-arrest en het AIDA-rapport, waarin hij stelt dat Duitsland geen adequate zorg biedt voor kwetsbare personen zoals hijzelf. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat de autoriteiten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er een reëel risico bestaat op indirect refoulement of dat zijn psychische problemen een reden zijn om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.25936 en NL23.25937
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.S. Nizamoeddin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Allereerst stelt eiser dat er ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo heeft eiser ervaren dat de leefomstandigheden in een Duits asielopvangcentrum zeer slecht zijn. Daarnaast heeft eiser momenteel last van psychische klachten, waartegen hij op advies van zijn dokter dagelijks promethazin-neuraxpharm gebruikt. Eiser stelt dat zijn psychische problemen bij overdracht aan Duitsland zullen verergeren onder verwijzing naar het Jawo-arrest [2] , aangezien de klachten in Duitsland ontstaan zijn. Daarbij vreest eiser bij overdracht opnieuw in vreemdelingenbewaring terecht te komen op grond van het AIDA-rapport van 6 april 2023, update 2022. Ook is van belang dat Duitsland geen
assessmentmaakt om kwetsbare personen, zoals eiser, te signaleren, waardoor hij zeer beperkt toegang zal hebben tot medische zorg. Tot slot stelt eiser dat er bij overdracht aan Duitsland sprake zal zijn van indirect refoulement, aangezien de Duitse autoriteiten Algerije als een veilig land bestempelen. Eiser loopt bij overdracht dan ook een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Gelet hierop zou verweerder de asielaanvraag in Nederland dienen te behandelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. De enkele niet-onderbouwde stelling dat de leefomstandigheden in een Duits asielopvangcentrum zeer slecht zouden zijn, is hiertoe onvoldoende. Verder merkt de rechtbank op dat uit het door eiser aangehaalde AIDA-rapport weliswaar volgt dat vreemdelingen van wie een asielaanvraag al eerder definitief is afgewezen, in vreemdelingenbewaring kunnen worden geplaatst, maar uit de door eiser aangehaalde passage [5] blijkt niet dat deze mogelijkheid ‘reëel’ is dan wel dat deze vreemdelingenbewaring niet zou zijn toegestaan.
5.2
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat er bij overdracht aan Duitsland sprake zou zijn van indirect refoulement. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van indirect refoulement zal zijn. Hierbij is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Duitsland. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 6 juli 2022 [6] een toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat een reëel risico loopt op (indirect) refoulement. De bewijslast om een reëel risico op (indirect) refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal worden uitgezet naar Algerije. Hierbij is relevant dat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen en om welke redenen dat zou zijn gebeurd. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd dat eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling genomen zal worden. Indien eiser vindt dat de afwijzing van asielaanvraag onjuist is, kan eiser zich wenden tot de (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de daarvoor geëigende instanties.
5.3
Tot slot zijn de door eiser gestelde psychische problemen geen reden voor verweerder om het verzoek om internationale bescherming inhoudelijk in behandeling te nemen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een zodanige lichamelijke aandoening, dat overdracht aan Duitsland een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van eisers gezondheidstoestand zal opleveren. Hierbij is van belang dat de medische voorzieningen in Duitsland worden geacht van vergelijkbare kwaliteit als die in Nederland te zijn. Bij voorkomende problemen betreffende de opvangvoorzieningen, toegang tot medische voorzieningen of een eventuele inbewaringstelling in Duitsland is het aan eiser om een rechtsmiddel in te stellen of zich te beklagen bij de daartoe geëigende instanties of (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, punt 88 e.v.
3.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.AIDA-rapport, Country Report: Germany, van 6 april 2023, update 2022, p. 64.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.