ECLI:NL:RBDHA:2023:21239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.29572 en NL23.29573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 november 2023, beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die de Turkse nationaliteit heeft, betwist deze beslissing en vraagt om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser stelt dat er in Kroatië systematische tekortkomingen zijn die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Hij verwijst naar pushbacks en andere uitspraken die deze situatie in Kroatië beschrijven. De rechtbank stelt echter vast dat de hoogste bestuursrechter recentelijk heeft bevestigd dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, en dat er geen concreet bewijs is geleverd dat Dublinclaimanten te maken hebben met pushbacks.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij na overdracht aan Kroatië geen toegang zal hebben tot opvangfaciliteiten. Kroatië heeft zich verplicht om de aanvraag van eiser in behandeling te nemen, en de rechtbank ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de hoogste bestuursrechter. Daarom verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29572 en NL23.29573
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich de vraag of er in het geval van eiser ten aanzien van Kroatië nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dan wel of er sprake is van systematische tekortkomingen die in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zijn. Hierbij verwijst eiser naar diverse uitspraken. [2] Zo is er in Kroatië sprake van pushbacks, waarbij verweerder nog altijd geen duidelijkheid heeft gegeven of dit ook ziet op Dublinterugkeerders. Deze bewijslast kan niet voor rekening van eiser komen. In dit kader stelt eiser bovendien dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel als ondeelbaar dient te worden beschouwd. Hierover zijn inmiddels prejudiciële vragen gesteld.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De hoogste bestuursrechter heeft in twee uitspraken van 13 september 2023 [3] bevestigd dat er ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens de hoogste bestuursrechter heeft verweerder met het onderzoek naar de actuele situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië [4] de twijfel weggenomen of hij nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook is de hoogste bestuursrechter tot de conclusie gekomen dat er geen concreet bewijs werd geleverd dat Dublinclaimanten te maken hebben met pushbacks. [5] Deze rechtbank ziet in hetgeen eiser in deze zaak heeft aangevoerd geen reden om af te wijken van dit oordeel. Ten aanzien van de door eiser aangehaalde uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2023 [6] , wordt overwogen dat de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, deze uitspraak als achterhaald beschouwd en inmiddels ook het oordeel van de hoogste bestuursrechter volgt. [7]
5.2
Verder heeft eiser geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan moet worden aangenomen dat er aanleiding bestaat voor het oordeel dat er in Kroatië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht geen toegang tot de opvangfaciliteiten en de opvangvoorzieningen zal krijgen. Daarbij is van belang dat Kroatië met het claimakkoord gegarandeerd heeft om het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling te nemen, met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Indien eiser meent dat hij na overdracht in Kroatië onrechtmatig wordt behandeld, ligt het op de weg om te klagen bij de Kroatische autoriteiten, dan wel de geëigende instanties. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
7. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie de beslisnota van 21 december 2022, kenmerk 4392657, bij brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, kamerstukken 19637, nr. 3061 en ECLI:NL:RVS:2023:3411.
5.Zie ECLI:NL:RVS:2023:3411, r.o. 2.5.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.