Overwegingen
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Gelet hierop is eisers in deze procedure en in de voorlopige voorzieningenprocedure geen griffierecht verschuldigd.
2. Eiseres stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1960. Eiseres verblijft sinds 1991 in Nederland. Zij heeft in Nederland
meerdere toelatingsprocedures doorlopen. Op 31 juli 2012 is aan eisers een terugkeerbesluit opgelegd. Op 10 april 2013 is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Eiseres heeft op 6 augustus 2020 een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’ ingediend.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag zoals vermeld in het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen eiseres en haar familieleden die in Nederland verblijven. Verweerder overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen haarzelf en haar dochter of andere familieleden. Eiseres heeft in bezwaar geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van morele afhankelijkheid, dan wel van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder volgt niet dat het feit dat eiseres geen uitkering geniet en haar dochter inkomen heeft enkel tot de conclusie kan leiden dat eiseres financieel afhankelijk is van haar dochter. De hierop door verweerder gemaakte belangenafweging, waarbij verweerder de belangen van eiseres afweegt tegen de belangen van de Nederlandse staat, valt uit in het nadeel van eiseres. Hierbij weegt verweerder in het voordeel van eiseres mee dat de dochter van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft en een inkomen genereert. In het nadeel van eiseres wordt meegewogen dat er dat er geen familie-of gezinsleven is vastgesteld als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen eiseres en haar dochter of andere familieleden in Nederland. Voorts wordt in het nadeel van eiseres meegewogen dat zij niet eerder rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, en de Nederlandse staat voor een voldongen feit heeft gesteld door haar gezinsleven te intensiveren zonder dat zij wist of zij hier mocht verblijven. Verweerder overweegt daarnaast dat in het geval van eiseres geen sprake is van objectieve of subjectieve belemmeringen die de terugkeer naar het land van herkomst afdoende bemoeilijken.
4. Verweerder overweegt verder dat eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv- vereiste op grond van haar opgebouwde privéleven. Bij het afwegen van de belangen van het privéleven van eiseres tegen de belangen van de Nederlandse staat weegt verweerder in het nadeel van eiseres mee dat zij op meerderjarige leeftijd naar Nederland is gekomen, in Marokko is geboren en opgegroeid en daar een belangrijk deel van haar leven heeft
doorgebracht. Daarnaast weegt verweerder in het nadeel van eiseres mee dat zij nooit rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, en dat de banden die eiseres met Nederland heeft beperkt zijn tot het feit dat haar dochter in Nederland verblijft. De weigering van de verstrekking van een verblijfsvergunning aan eiseres is hierom niet strijdig met artikel 8 EVRM.
5. Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule zoals bedoeld onder B1/4.1 Vc.
6. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat geen sprake is van een familieleven tussen eiseres en haar dochter. Eiseres voert hiertoe aan dat de dochter van eiseres op jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en altijd door eiseres is verzorgd, zonder dat haar vader hierbij betrokken was. Waar de dochter van eiseres in het verleden afhankelijk was van haar moeder, is de relatie nu veranderd in die zin dat eiseres in morele en financiële zin afhankelijk is (geworden) van haar dochter.
7. Dat er sprake is van een zeer hechte relatie blijkt uit de reeds in eerdere procedures overgelegde verklaringen van de dochter en andere familieleden. Daarnaast blijkt uit de eerder overgelegde verklaringen dat eiseres wat betreft de financiering van de kosten van levensonderhoud volledig afhankelijk is van de steun die zij ontvangt van met name haar dochter en zus, waardoor sprake is van financiële afhankelijkheid. Verweerder heeft verder ten onrechte niet in ogenschouw genomen dat eiseres ook een zeer hechte relatie heeft met haar zus, die haar ook in financiële zin onderhoudt. De vastgestelde kwetsbaarheid van eiseres maakt dat eiseres op een meer dan normale wijze afhankelijk is van haar dochter en andere familieleden in Nederland. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022.3 Het bestreden besluit moet hierom onverenigbaar worden geacht met het recht op familieleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen meerderjarige kinderen en hun ouders kan familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaan indien sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.4 De vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is van feitelijke aard. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van het daadwerke1ijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Daarbij kan relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.5 Verweerder mag hierbij een zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Ook samenwoning speelt hier een rol.
9. In de uitspraak van de ABRvS van 13 juli 20226 is het toetsingskader voor de beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM in zaken over gezinshereniging
5 Uitspraak van 17 januari 2012 van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), (ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806).
gewijzigd. Bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag de staatssecretaris niet meer volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familie- of gezinsleven bestaat, maar hij moet altijd een belangenafweging maken, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken. De vraag of er ‘more than the normal emotional ties’ bestaan tussen een vreemdeling en referent maakt deel uit van die belangenafweging.
10. De rechtbank overweegt dat eiseres in haar gronden verschillende standpunten aanvoert tegen de conclusie van verweerder ten aanzien van het ontbreken van familieleven tussen eiseres en haar familieleden in Nederland, primair haar dochter en zus. Deze standpunten zien op de kwetsbare gezondheidssituatie van eiseres, de financiële afhankelijkheid van eiseres van haar familieleden, de langdurige samenwoning van eiseres bij haar dochter en haar zus en de (onderlinge) emotionele afhankelijkheid van eiseres van haar dochter en haar zus. De standpunten worden hieronder apart besproken.
11. Eiseres stelt dat haar kwetsbare gezondheidssituatie een belangrijke rol dient te spelen bij de beoordeling van de toepasselijkheid van het mvv-vereiste. Hoewel niet is aangetoond dat eiseres wegens haar gezondheidstoestand niet kan reizen, neemt dit niet weg dat verweerder rekening behoort te houden met de kwetsbare gezondheidssituatie van eiseres bij de beoordeling of het mvv-vereiste aan eiseres kan worden tegengeworpen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Niet betwist wordt dat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Niet betwist wordt dat de gezondheidssituatie van eiseres niet zodanig ernstig is dat er sprake is van een medische noodsituatie waardoor zij niet kan reizen, en dat deze niet kan leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste.
13. Eiseres heeft ter zitting medegedeeld dat zij een afspraak heeft gehad voor een intakegesprek bij Sanitas, die moet leiden tot een behandeling voor haar (psychische) gezondheidsklachten. Zij voert aan dat verweerder haar kwetsbare gezondheidssituatie niet alleen had moeten beoordelen bij de vraag of zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste of bij de vraag of er sprake is van een medische noodsituatie die haar uitreis belemmert. Verweerder had de kwetsbaarheid ook afdoende moeten betrekken bij de vaststelling van de aanwezigheid van familieleven van eiseres en de uitgevoerde belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM, nu eiseres momenteel wordt ondersteund door haar familieleden in Nederland en onzeker is of zij diezelfde steun zal ontvangen van haar familieleden in Marokko.
14. De rechtbank overweegt dat in tegenstelling tot hetgeen verweerder aanvoert in zijn verweerschrift niet is gebleken dat verweerder de kwetsbare gezondheidssituatie van eiseres in zijn bestreden besluit expliciet heeft betrokken in de beoordeling of er sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen eiseres en haar dochter, dan wel tussen eiseres en andere familieleden in Nederland. Ook blijkt uit het bestreden besluit niet hoe verweerder de medische situatie van eiseres heeft betrokken bij zijn belangenafweging in het kader van 8 EVRM. De verwijzing van verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank van 26 april 2022 maakt dit niet anders. Dit omdat de rechtbank in die uitspraak het toetsingskader van de vereiste belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM zoals
geformuleerd door de Afdeling in zijn uitspraak van 13 juli 2022 nog niet heeft kunnen toepassen. Hierom is er op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.
Financiële afhankelijkheid
15. Eiseres voert aan dat verweerder de financiële afhankelijkheid van eiseres van haar dochter en haar zus ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht. Eiseres is volledig afhankelijk van de bijdragen die zij ontvangt van met name haar dochter en zus. Ter onderbouwing van deze financiële ondersteuning heeft eiseres op 6 december 2022 een arbeidsovereenkomst van haar dochter overgelegd, alsmede een loonstrook en een verklaring van haar dochter van 28 november 2022 waarin deze verklaart dat zij eiseres verzorgt. In de voorgaande procedure heeft eiseres verklaringen overgelegd van haar dochter en haar zus, waarin zij verklaren dat zij eiseres financieel ondersteunen. Dit standpunt heeft eiseres ter zitting nogmaals bevestigd.
16. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overwegingen in het bestreden besluit blijkt dat verweerder niet aannemelijk acht dat eiseres financieel afhankelijk is van haar dochter. Verweerder meent namelijk dat de hiertoe gegeven onderbouwing van eiseres, inhoudende dat zij geen uitkering geniet en haar dochter inkomen heeft, niet voldoende is. De rechtbank overweegt dat verweerder dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Omdat verweerder volgt dat eiseres geen zelfstandig inkomen geniet, had het op de weg van verweerder gelegen om zijn standpunt ten aanzien van de gestelde financiële afhankelijkheid van eiseres van haar dochter dan wel haar andere in Nederland woonachtige familieleden, primair haar zus, nader te onderbouwen. Verweerder was immers gehouden om alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling of er sprake is van familieleven tussen eiseres en één van haar in Nederland woonachtige familieleden te betrekken. Dit is des te meer van belang nu vast staat dat eiseres geen legaal verblijf in Nederland heeft en hierom geen legaal inkomen uit werkzaamheden in Nederland kan ontvangen.
17. De rechtbank overweegt verder dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder de verklaringen van eiseres en haar zus, afgelegd tijdens de hoorzitting van
23 november 2022, kenbaar bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Hetzelfde geldt voor de op 6 december 2022 overgelegde verklaring van de dochter van eiseres van 28 november 2022 – waarin dochter van eiseres verklaart dat zij de ‘totale zorg’ van haar moeder op zich neemt - tezamen met de overgelegde bewijsstukken ter onderbouwing van het inkomen van de dochter van eiseres.
18. Voorgaande is van belang omdat in het primaire besluit door verweerder wordt overwogen dat niet is uitgesloten dat (mede) anderen eiseres financieel ondersteunen. Gelet op het feit dat eiseres en haar zus tijdens de hoorzitting hebben verklaard dat eiseres zowel financieel afhankelijk is van haar zus als van haar dochter, had het op de weg gelegen van verweerder om in het bestreden besluit nader te onderbouwen op welke wijze deze verklaringen, tezamen met de door de dochter van eiseres overgelegde bewijsstukken van haar inkomen, invloed hebben op het standpunt ten aanzien van de financiële afhankelijkheid van eiseres van haar familieleden in Nederland, primair haar dochter en haar zus. Het feit dat verweerder concludeert dat eventuele financiële ondersteuning van eiseres ook op afstand kan worden voortgezet maakt dit niet anders, omdat de conclusie ten aanzien van het bestaan van financiële afhankelijkheid onderdeel uitmaakt van de beoordeling of er
sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. Hierom is er sprake van een motiveringsgebrek.
19. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat eiseres niet op een meer dan normale wijze afhankelijk is van haar dochter en andere familieleden in Nederland, en wijst hierbij op het feit dat eiseres en haar dochter samenwonen.
20. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit heeft overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met haar dochter en haar moeder samenwoont, nu zij dit niet heeft onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit geen standpunt heeft ingenomen over de woonsituatie van eiseres en de gevolgen hiervan voor de gestelde afhankelijkheid van eiseres van haar dochter, zus of andere in Nederland woonachtige familieleden. De rechtbank overweegt dat gelet op de veranderde situatie van eiseres in navolging van het overlijden van haar moeder het op de weg van verweerder had gelegen om hier een nader standpunt over in te nemen. De rechtbank overweegt ook hier dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder de verklaringen van eiseres tijdens de hoorzitting over dit punt kenbaar bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Nu de woonsituatie van eiseres van belang is om vast te stellen of er sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van eiseres ten aanzien van één van haar in Nederland woonachtige familieleden, is er op dit punt sprake van een motiveringsgebrek.
21. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte niet in ogenschouw genomen dat eiseres jarenlang voor haar ouders heeft gezorgd. Nu haar moeder is overleden wil eiseres graag het graf van haar moeder blijven kunnen bezoeken.
22. Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot haar privéleven overweegt de rechtbank als volgt. Dat wat eiseres aanvoert duidt niet op een verandering van haar privéleven ten opzichte van haar leefsituatie ten tijde van de besluitvorming. Eiseres heeft niets ingebracht tegen de overweging van verweerder dat niet is onderbouwd dat eiseres de volledige zorg van haar ouders of de volledige zorg van haar dochter op zich heeft genomen. Verweerder heeft hierom niet ten onrechte kunnen concluderen dat eiseres gedurende haar langdurige verblijf in Nederland onvoldoende binding met Nederland heeft opgebouwd om de belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen. De beroepsgrond slaagt niet.
23. Eiseres betoogt dat zij in Marokko te maken zal krijgen met sociale uitsluiting.
24. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte heeft kunnen concluderen dat het lange onrechtmatige verblijf van eiseres in Nederland in beginsel voor haar eigen rekening en risico komt. De rechtbank overweegt dat eiseres niet met stukken heeft onderbouwd waarom zij persoonlijk een risico loopt op sociale uitsluiting, noch waarom zij zich niet tot de Marokkaanse instanties zou kunnen wenden in het geval dat zich dit voordoet. Verweerder heeft hierom niet ten onrechte kunnen concluderen dat dit zijn belangenafweging in het kader van 8 EVRM niet anders maakt. De beroepsgrond slaagt niet.
25. Nu de ex-echtgenoot van eiseres nog steeds in Marokko verblijft brengt dat met zich mee dat er in Marokko nog steeds een reële dreiging is van eergerelateerd geweld ten aanzien van eiseres en haar dochter van de kant van de ex-echtgenoot en zijn familie. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv- vereiste op grond van haar opgebouwde privéleven in Nederland, nu van eiseres vanwege haar kwetsbaarheid en intensieve familiebanden niet meer worden gevergd om haar privéleven in het land van herkomst uitoefenen. Daarnaast heeft eiseres ondanks het feit dat ze nooit in Nederland heeft gewerkt banden opgebouwd in Nederland door de (gedeeltelijke) opvoeding van haar dochter en de verzorging van haar ouders. Het bestreden besluit moet hierom onverenigbaar worden geacht met het recht op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.
26. Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot haar vrees voor eergerelateerd in Marokko overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft niet ten onrechte heeft kunnen concluderen dat eiseres deze vrees onvoldoende heeft onderbouwd. Niet gebleken is dat zij na haar vertrek 32 jaar geleden nog problemen (of contact) met haar ex-man of andere in Marokko aanwezige familieleden (van hem) heeft gehad. De rechtbank overweegt dat de eiseres’ verwijzing naar algemene bronnen over de problemen van gescheiden ex-vrouwen in Marokko onvoldoende is om haar vrees voor eerwraak voldoende aannemelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
27. Omdat uit het recht op privé- en gezinsleven ex artikel 8 EVRM voortvloeit dat eiseres aanspraak maakt op rechtmatig verblijf dient het door verweerder opgelegde inreisverbod evenzeer opgeheven te worden.
Het oordeel van de rechtbank
28. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder hetgeen tijdens de hoorzitting van 23 november 2022 door eiseres naar voren is gebracht ten aanzien van de financiële afhankelijkheid van haar dochter en zus als ook haar woonsituatie onvoldoende heeft betrokken in zijn besluitvorming. Hetzelfde geldt voor de verklaringen en bewijsstukken die eiseres op 6 december 2022 heeft overgelegd. Als gevolg daarvan is het standpunt van verweerder ten aanzien van het bestaan van een familieleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en haar dochter, dan wel tussen eiseres en een ander in Nederland woonachtig familielid, op deze punten niet zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd. Hieruit volgt ook dat de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van 8 EVRM gebrekkig is.
Dit betekent dat verweerder gehouden is een nieuwe beoordeling te maken ten aanzien van het bestaan van een familieleven van eiseres in de zin van artikel 8 EVRM met inachtneming van deze uitspraak, als ook een nieuwe belangenafweging in dit kader te verrichten.