ECLI:NL:RBDHA:2023:21439

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL23.6378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige met beroep op standstill-bepaling

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, een Turkse nationaliteit houder, behandeld. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aanvraag niet voldoende was onderbouwd met de vereiste documenten, waardoor de staatssecretaris niet in staat was om een advies aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat te vragen over de vraag of de verzoeker met zijn arbeid een wezenlijk Nederlands belang diende.

De verzoeker voerde aan dat de afwijzing in strijd was met de standstill-bepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol en dat er herstelverzuim geboden had moeten worden. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het mvv-vereiste in strijd is met de standstill-bepaling, en dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geconcludeerd dat de aanvraag niet voldeed aan het documentatievereiste. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen redelijke kans van slagen is voor het bezwaar van de verzoeker. De uitspraak is gedaan op 19 september 2023 en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6378

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Bij besluit van 17 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor een bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 september 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Turkse nationaliteit. Verzoeker heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ voor de onderneming ‘Glory loonbedrijf’ aangevraagd.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker zijn aanvraag niet met de vereiste stukken heeft onderbouwd en zodoende niet heeft voldaan aan het documentatievereiste. [1] Daarom kon geen advies aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat [2] worden gevraagd over de vraag of verzoeker met zijn arbeid een wezenlijk Nederlands belang dient.
Wat vindt verzoeker in beroep?
4. Verzoeker is het niet eens met het primaire besluit. Verzoeker voert aan dat, gelet op de standstill-bepaling in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol [3] (AP) alsmede artikel 13 van het Besluit 1/80 [4] , er geen nieuwe beperkingen mogen worden ingevoerd met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. Hij stelt dat verweerder daarom ten onrechte het huidige toetsingskader heeft gebruikt in plaats van de originele regelgeving zoals deze gold vanaf de inwerkingtreding op 1 januari 1973. Verzoeker vindt verder dat er herstelverzuim geboden had moeten worden. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
7. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit is uiteengezet dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft en dat dit betekent dat hij niet in Nederland mag zijn. Dit rechtsgevolg wordt niet opgeschort als verzoeker bezwaar maakt tegen het besluit. Verzoeker heeft daarom de voorzieningenrechter gevraagd de rechtsgevolgen van het primaire besluit gedurende de bezwaarschriftprocedure op te schorten, zodat hij de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder concrete uitzettingshandelingen gaat verrichten. De omstandigheid dat er op dit moment geen concrete uitzettingshandelingen zijn verricht, leidt niet tot rechtmatig verblijf en doet er niet aan af dat verweerder op elk moment toch over kan gaan tot uitzetting. Dat betekent dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
8.1.
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb en artikel 3.102, eerste lid, van het Vb moet de aanvrager van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd de gegevens en bescheiden verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Verder staat in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en in bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV), beschreven welke documenten moeten worden overgelegd bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.
8.2.
Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat het ondernemingsplan niet is onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Zo bevat het ondernemingsplan een summiere marktanalyse dat niet is onderbouwd met benodigde documenten, zoals concrete intentieverklaringen van (toekomstige) opdrachtgevers. Voorts bevat het ondernemingsplan weliswaar een financieel plan, maar is dit plan niet onderbouwd met objectief verifieerbare stukken. Ook is de vakinhoudelijk expertise niet onderbouwd en is de antecedentenverklaring niet ingevuld. De aanvraag van verzoeker voldoet dus niet aan het documentatievereiste. De stelling van verzoeker dat verweerder een herstelverzuimbrief had moeten sturen volgt de voorzieningenrechter niet. Het is in eerste instantie aan verzoeker om zijn aanvraag te onderbouwen met alle vereiste stukken.
8.3.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het vereiste om over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te beschikken in strijd is met de zogeheten standstill-bepaling van artikel 41 van het AP. Op grond van vaste rechtspraak [5] van de hoogste vreemdelingenrechter kan - gelet op artikel 41 van het AP - aan Turkse onderdanen die een aanvraag hebben ingediend voor een verblijfsvergunning ‘arbeid als zelfstandige’ niet de mvv-eis worden tegengeworpen, zonder voorafgaand onderzoek te verrichten naar de vraag of overigens aan de vereisten voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning regulier wordt voldaan. Uit het bestreden besluit blijkt dat het mvv-vereiste aan verzoeker is tegengeworpen nadat eerst door verweerder is beoordeeld, of verzoeker als Turkse zelfstandige in aanmerking komt voor rechtmatig verblijf in Nederland. Nu verweerder op goede gronden heeft overwogen dat verzoeker niet heeft voldaan aan het documentatievereiste en daarom momenteel niet aannemelijk is dat met de door verzoeker beoogde dan wel uitgevoerde arbeid als zelfstandige, een wezenlijk Nederlands belang is gediend, heeft verweerder - overeenkomstig het systeem van de Vw 2000 [6] - terecht geconcludeerd dat verzoeker daarmee evenmin voldaan heeft aan de voorwaarde om te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit in lijn is met voornoemde vaste rechtspraak en dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste dan ook niet in strijd is met de standstill-bepaling.
8.4.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker geen rechten kan ontlenen aan artikel 13 van het Besluit 1/80 [7] omdat verzoeker geen (Turkse) werknemer is en artikel 13 van het Besluit 1/80 derhalve niet van toepassing is.
8.5.
Het bezwaar heeft bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen. De enkele wens om in bezwaar gehoord te worden, is daarvoor niet genoeg. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat, gelet op de inhoud van het huidige bezwaarschrift bezien in samenhang met wat verzoeker in deze procedure heeft aangevoerd, er op dit moment sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat bij deze stand van zaken daarom van het horen van verzoeker kan worden afgezien. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Omdat het bestreden besluit op goede gronden is genomen, zal de voorzieningenrechter het bezwaar daartegen ongegrond verklaren op grond van artikel 78 van de Vw 2000.

Conclusie en gevolgen

9. In licht van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart het bezwaar tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4:2, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 3.102, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Hierna: minister van EZK.
3.Aanvullende Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stond wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije.
4.Besluit van 19 september 1980 van de Associatieraad EEG-Turkije.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2124, rechtsoverweging 3.5 en 29 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3922.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije.