ECLI:NL:RBDHA:2023:21708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/1553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag rijbewijs op basis van woonplaatsvereisten en verblijfsduur in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 december 2023, zaaknummer 23/1553, staat de aanvraag van eiser centraal om het rijvaardigheid bewijs A bij te laten schrijven op zijn Nederlandse rijbewijs. De aanvraag werd door verweerder, de directie van de RDW, afgewezen op basis van de stelling dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Nederland woonachtig is geweest. Eiser, die in Noorwegen woont en daar studeert, heeft in 2022 enkele maanden in Nederland doorgebracht om voor zijn grootvader te zorgen en heeft in die periode zijn rijvaardigheid bewijs A behaald. Verweerder stelde dat eiser niet aan de vereisten voldeed, omdat hij niet kon aantonen dat hij in de voorafgaande periode van één jaar minimaal 184 dagen in Nederland had verbleven.

De rechtbank oordeelde dat verweerder een verkeerde uitleg van de wet had gehanteerd en niet voldoende had onderzocht of eiser daadwerkelijk aan de vereisten voldeed. De rechtbank benadrukte dat eiser, ondanks zijn inschrijving in Noorwegen, kan worden beschouwd als feitelijk woonachtig in Nederland als hij kan aantonen dat hij 185 dagen of meer in Nederland heeft verbleven. Eiser had ter onderbouwing van zijn standpunt verschillende documenten overgelegd, waaronder facturen van rijlessen en bankafschriften, die verweerder opnieuw moest beoordelen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- door verweerder moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de directie van de RDW, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Thomas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om afgifte van een Nederlands rijbewijs.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 3 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen, en heeft op 23 februari 2023 een beroepschrift ingediend.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2023 met behulp van een videoverbinding behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat verweerder ter zitting heeft aangeboden om navraag te doen naar de mogelijkheid om eiser buiten deze procedure om eventueel een echtheidsverklaring voor zijn rijbewijs klasse A te verstrekken. Verweerder en eiser hebben een nadere reactie gegeven. Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
2.
Eiser woont in Noorwegen en volgt daar een studie aan een onderwijsinstelling. Eiser is in 2022 een aantal maanden voornamelijk in Nederland geweest om voor zijn grootvader te zorgen. Eiser heeft in die periode het rijvaardigheid bewijs A gehaald. Eiser was op dat moment al in het bezit van een Nederlands rijbewijs met rijbewijscategorie B, die hij heeft laten omzetten in een Noors B-rijbewijs. Eiser heeft bij verweerder een verzoek ingediend een Nederlands rijbewijs waar hij naast de categorie B ook rijbewijscategorie A wilde laten bijschrijven.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat hij woonachtig is in Nederland, en blijkt uit de door eiser ingediende stukken dat hij in de aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar niet 184 dagen in Nederland woonachtig is geweest. Nu eiser al vanaf 21 september 2014 woonachtig is in Noorwegen, kan hij ook op basis van zijn opleiding in Noorwegen niet voor het betreffende rijbewijs in aanmerking komen. Tot slot zijn de nadelige gevolgen voor eiser van het niet verstrekken van een Nederlands rijbewijs niet onevenredig in verhouding tot de met de te dienen doelen van artikel 32 van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement).
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in het jaar 2022 ten minste 185 dagen in Nederland heeft verbleven en dat hij hiermee heeft voldaan aan het begrip ‘gewone verblijfplaats’ als bedoeld in de Europese richtlijn betreffende het rijbewijs (hierna: de Richtlijn). [1]
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 32, eerste lid, van het Reglement dient de aanvrager van een rijbewijs op het moment van de aanvraag in Nederland woonachtig te zijn en tevens hetzij in de onmiddellijk aan de aanvraag voorafgaande periode van één jaar tenminste 184 dagen in Nederland woonachtig te zijn geweest, hetzij gedurende een periode van tenminste zes maanden te zijn ingeschreven aan een in Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs. Uit artikel 32, derde lid, van het Reglement volgt dat indien de aanvrager van een rijbewijs op het tijdstip van de aanvraag in verband met zijn studie is ingeschreven aan een buiten Nederland gevestigde universiteit, school voor middelbaar, voortgezet of hoger beroepsonderwijs of een andere school voor middelbaar, voortgezet of hoger onderwijs en in dat kader verblijft in die andere staat, hij wordt geacht in Nederland woonachtig te zijn op voorwaarde dat hij tot de aanvang van zijn studie zijn gewone verblijfplaats in Nederland had.
6. Op grond van artikel 7, eerste lid en onder b, van de Richtlijn moet de aanvrager van het rijbewijs zijn gewone verblijfplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft. Op grond van artikel 9 van de Richtlijn wordt onder ‘gewone verblijfplaats’ verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft. Dat wil zeggen de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke of beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont, verblijft.
7. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat de wetgever heeft beoogd in artikel 32 van het Reglement uitvoering te geven aan de in artikel 7, eerste lid, onder b, van de Richtlijn gegeven basiseis dat de lidstaten hun nationale rijbewijzen slechts afgeven aan personen die in de lidstaat van afgifte hun gewone verblijfplaats hebben. Gelet op de bewoordingen van artikel 32 van het Reglement, die vrijwel identiek zijn aan die van artikel 7, eerste lid, onder b, in samenhang met artikel 9, eerste alinea, van de Richtlijn, moet het bepaalde uit de Richtlijn worden geacht op correcte wijze te zijn geïmplementeerd in het Reglement. Het begrip 'woonachtig zijn' wordt gelet op de toelichting bij het Reglement gebezigd in de zin van ‘feitelijk woonachtig’ zijn. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Tussen partijen in niet in geschil dat eiser in Nederland niet staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (Brp), maar sinds 21 november 2014 staat ingeschreven in Noorwegen. Evenmin in geschil is dat eiser van 10 augustus 2020 tot 15 juni 2023 als student stond ingeschreven aan het Noroff University College in Noorwegen. Eiser komt daarom niet op grond van artikel 32, derde lid, van het Reglement in aanmerking voor een rijbewijs. De vraag die partijen in beroep verdeeld houdt, is of eiser op het moment van de aanvraag zijn gewone verblijfplaats als bedoeld in de Richtlijn in Nederland had en daarmee voldoet aan de vereisten van artikel 32, eerste lid, van het Reglement.
9. Zoals volgt uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling moet iemand die niet staat ingeschreven bij een Nederlandse gemeente en dus hier geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, aannemelijk maken dat hij 185 dagen per kalenderjaar of meer in Nederland verblijft. Als eiser weet te onderbouwen dat hij 185 dagen of meer in Nederland heeft verbleven, dan is hij feitelijk woonachtig in Nederland en valt hij wel onder de reikwijdte van artikel 32, eerste lid, van het Reglement. Het enkele feit dat eiser in Noorwegen staat ingeschreven, doet niet af aan de omstandigheid dat hij feitelijk woonachtig kan zijn geweest in Nederland. De stelling van verweerder in het verweerschrift dat al zou eiser onderbouwen dat hij tenminste 185 dagen in Nederland heeft verbleven, dit niet zou maken dat eiser in Nederland woonachtig is, is dan ook niet juist. Het beroep is dan ook gegrond en verweerder zal de aanvraag alsnog moeten toetsen of eiser voldoende heeft onderbouwd dat hij feitelijk woonachtig was in Nederland. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt in beroep facturen van rijlessen, bankafschriften en reisdocumenten overlegd en stelt dat uit de rekeningafschriften ook kan worden afgeleid dat hij huur heeft betaald in deze periode. Verweerder zal deze stukken alsnog moeten beoordelen.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen. Het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- zal door verweerder moeten worden vergoed. Nu er geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, bestaat er op grond van het Besluit proceskostenvergoeding geen aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Eiser heeft verder geen andere kosten opgevoerd die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moet nemen;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2023.
griffier
*de rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2006/126/EG.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3033.