ECLI:NL:RBDHA:2023:21724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37537 en NL23.37538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, van Somalische nationaliteit, heeft op 6 november 2023 een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, nadat zijn eerdere aanvraag op 8 juni 2022 was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze opvolgende aanvraag op 23 november 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd die tot een andere uitkomst kunnen leiden.

De rechtbank heeft de zaak op 14 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser stelt dat hij in Ethiopië is opgevoed door een tante die nu in Nederland verblijft en vreest voor bedreiging. Hij betoogt dat zijn situatie niet is beoordeeld in de eerdere aanvraag, omdat hij niet wist waar zijn tante was. De rechtbank oordeelt echter dat de omstandigheden van eiser niet nieuw zijn en dat hij geen relevante nieuwe elementen heeft aangevoerd die zijn aanvraag kunnen ondersteunen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier, en is openbaar gemaakt op 21 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37537 en NL23.37538
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 6 november 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 november 2023 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Abdullahi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2002. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 8 juni 2022 afgewezen als ongegrond. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld is ongegrond verklaard. [1] Het hoger beroep is ook ongegrond verklaard. [2] Daarmee staat de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag in rechte vast.
2.1.
Op 6 november 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die tot een andere uitkomst kunnen leiden dan in de eerdere asielprocedure [3] .
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser is in Ethiopië opgevoed door een tante die nu in Nederland verblijft en die een asielvergunning heeft gekregen omdat zij vreest voor bedreiging door [beweging]. Eiser heeft destijds samen met zijn tante zijn land van herkomst verlaten en maakte in Ethiopië deel uit van haar gezin. Hij is niet met zijn tante meegereisd naar Nederland maar achtergebleven in Ethiopië omdat zij dit in zijn belang achtte vanwege zijn veiligheid en leeftijd. Er is daarom geen verschil tussen de feiten en omstandigheden in de aanvragen van eiser en zijn tante. Als eiser wel meteen met zijn tante was meegereisd naar Nederland, dan was hij wel toegelaten door verweerder. Deze omstandigheden zijn niet beoordeeld bij de eerste aanvraag. Eiser heeft dit destijds ook niet aangevoerd omdat hij niet wist waar zijn tante was. Nu hij dat wel weet moet verweerder deze omstandigheden alsnog inhoudelijk beoordelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 kan verweerder een opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaren als eiser hier geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [4] Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant zijn voor zijn opvolgende asielaanvraag. Dat eiser vroeger deel uitmaakte van het gezin van zijn tante en zij gelijktijdig hun land van herkomst hebben verlaten zegt immers niets over eisers persoonlijke vrees bij terugkeer. Bovendien staat in rechte vast dat de tante van eiser wel persoonlijke vrees heeft voor [beweging]. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen. Eiser heeft in de eerdere procedure immers juist niet aannemelijk weten te maken dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor [beweging] en dit oordeel staat in rechte vast. Dat eiser door verweerder toegelaten zou zijn indien hij samen met zijn tante naar Nederland was gereisd is daarom geen nieuw element of bevinding. Bovendien is dit geen gebeurtenis die heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser dan ook niet-ontvankelijk mogen verklaren.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft de aanvraag terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspaak van de rechtbank Den Haag van 1 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8711.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1067.
3.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.