Op 24 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een Russische vreemdeling. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor ambtshalve beoordeling op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege moest blijven totdat er op zijn bezwaar was beslist. De Staatssecretaris had in een brief van 16 november 2022 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de Staatssecretaris zich niet verzette tegen de toewijzing van de voorziening en er geen beletselen waren om deze toe te wijzen, besloot de voorzieningenrechter om het verzoek toe te wijzen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die op € 837,- werden vastgesteld, op basis van het Besluit Proceskosten bestuursrecht.
De voorzieningenrechter gebiedde de Staatssecretaris om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van de verzoeker uit Nederland totdat er op het bezwaar was beslist. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.