ECLI:NL:RBDHA:2023:219
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en vaststelling van dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 14 juni 2022 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag van 13 september 2021. Op 20 juli 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen en een verblijfsvergunning asiel verleend aan eiser, geldig tot 13 september 2026. Echter, eiser handhaafde zijn beroep omdat de staatssecretaris in zijn besluit had nagelaten vast te stellen dat hij een dwangsom had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat eiser, gezien de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsom, met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor ook in dit opzicht het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de staatssecretaris aan als de partij die de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.