ECLI:NL:RBDHA:2023:21961
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 7 november 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 28 november 2023 de zaak behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend, gebaseerd op de Eurodac-registratie. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de registratie onjuist is.
De rechtbank gaat verder in op de beroepsgronden van eiser, die stelt dat Duitsland niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet en dat er een toename van geweld en racisme is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt, tenzij eiser overtuigend bewijs levert van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten.
Daarnaast behandelt de rechtbank de beroepsgrond van eiser met betrekking tot artikel 16 van de Dublinverordening, waarin hij stelt dat hij bij zijn oom in Nederland wil verblijven. De rechtbank oordeelt dat een oom niet onder de reikwijdte van dit artikel valt. Ook de beroepsgrond over artikel 17 van de Dublinverordening, die de staatssecretaris de mogelijkheid biedt om een asielaanvraag vrijwillig in behandeling te nemen, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de aanvraag in behandeling te nemen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.