ECLI:NL:RBDHA:2023:21961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.35285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 7 november 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 28 november 2023 de zaak behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend, gebaseerd op de Eurodac-registratie. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de registratie onjuist is.

De rechtbank gaat verder in op de beroepsgronden van eiser, die stelt dat Duitsland niet langer aan zijn internationale verplichtingen voldoet en dat er een toename van geweld en racisme is. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt, tenzij eiser overtuigend bewijs levert van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten.

Daarnaast behandelt de rechtbank de beroepsgrond van eiser met betrekking tot artikel 16 van de Dublinverordening, waarin hij stelt dat hij bij zijn oom in Nederland wil verblijven. De rechtbank oordeelt dat een oom niet onder de reikwijdte van dit artikel valt. Ook de beroepsgrond over artikel 17 van de Dublinverordening, die de staatssecretaris de mogelijkheid biedt om een asielaanvraag vrijwillig in behandeling te nemen, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de aanvraag in behandeling te nemen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N. Akbalik),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Asielaanvraag in Duitsland
5. Eiser voert aan dat hij in Duitsland geen asielaanvraag heeft ingediend.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend in Duitsland. Uit het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser geregistreerd staat met een Duits Eurodac- nummer dat begint met “DE1”. De staatssecretaris mag bij een dergelijke categorie 1- registratie, behoudens tegenbewijs, ervan uitgaan dat de vreemdeling in dat land om internationale bescherming heeft verzocht.2 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de categorie 1-registratie in Eurodac niet juist is. Daarnaast heeft Duitsland het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening, waaruit volgt dat zijn asielverzoek in Duitsland nog in behandeling is. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is er een toename van geweld en racisme in Duitsland. Ook zijn in de opvangcentra veel problemen tussen de asielzoekers onderling. Verder zijn in Duitsland tolk- en vertaaldiensten niet standaard geregeld en kan geen automatische aanspraak op gefinancierde rechtsbijstand worden gedaan.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slecht afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het handvest of artikel 3 van het EVRM.
9. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, waardoor eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eisers enkele stelling dat in Duitsland sprake is van een toename van racisme en geweld biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser in voorkomende gevallen van racisme en geweld geen bescherming kan inroepen van de Duitse (hogere) autoriteiten of dat het vragen om hulp bij voorbaat zinloos zal zijn. De rechtbank acht ook van belang dat eiser zelf geen problemen heeft ondervonden met racisme en geweld in Duitsland en dat hij maar één dag in Duitsland heeft verbleven. De stelling van eiser dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, vanwege een toename van racisme en geweld naar asielzoekers, volgt de rechtbank dan ook niet.
10. Ten aanzien van eisers beroepsgrond over het ontbreken van gefinancierde rechtsbijstand heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht gewezen op artikel 20,
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2625.
eerste en derde lid, van de richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). Het derde lid van dit artikel biedt lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De vraag of een zaak kans van slagen heeft, en een vreemdeling dus recht heeft op kosteloze rechtsbijstand, wordt in Duitsland beoordeeld door een onafhankelijke rechter, hetgeen in overeenstemming is met de Procedurerichtlijn. Ook is niet gebleken dat eiser zich bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, of andere problemen, niet kan klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
11. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 van de Dublinverordening. Eiser wil graag bij zijn oom in Nederland verblijven. Hij is door zijn oom opgevoed en grootgebracht en heeft de morele ondersteuning van zijn oom nodig en is daarmee tot op zekere hoogte afhankelijk van hem. Eiser verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Den haag, zittingsplaats Den Bosch van 14 september 20213, waaruit blijkt dat het toetsingskader van de staatssecretaris wat betreft de afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening niet in overeenstemming is met het Unierecht. Ook lijkt de bewoording van artikel 11 van de Uitvoeringsovereenkomst zich niet te verhouden tot de strikte uitleg van artikel 16 van de Dublinverordening in de nationale rechtspraktijk.
11. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen lidstaten er normaal gesproken voor dat, wanneer een verzoeker wegens onder andere een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd afhankelijk is van de hulp van een kind, broer, zus of ouder die wettig verblijft in een van de lidstaten, verzoeker kan blijven bij of wordt verenigd met het in dit artikel bedoelde familielid op voorwaarde dat er in het land van herkomst familiebanden bestonden en het in dit artikel bedoelde familielid in staat is voor de afhankelijke persoon te zorgen en betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dit wensen.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser graag in de buurt van zijn oom in Nederland wil verblijven, heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is. Een oom valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank oordeelt over het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening als volgt. De staatssecretaris kan op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening een asielaanvraag onverplicht inhoudelijk in behandeling nemen. Dit is een discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft daar dus veel vrijheid in zijn beoordeling. De rechtbank toetst terughoudend of de staatssecretaris gebruik had moeten maken van deze bevoegdheid.
11. De rechtbank acht de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen. De aanwezigheid van de oom in Nederland die hem moreel zou ondersteunen, is niet zodanig
bijzonder dat overdracht naar Duitsland van een onevenredige hardheid zou getuigen. De staatssecretaris had geen toepassing hoeven geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.