ECLI:NL:RBDHA:2023:21963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
NL23.35414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 9 november 2023 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Kroatië verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is.

De rechtbank overweegt dat de Kroatische autoriteiten met een claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming zullen behandelen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat Kroatië, ondanks dit akkoord, in strijd met Europese regels zou handelen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het Unierecht respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn.

Eiser heeft ook aangevoerd dat Kroatië zich schuldig maakt aan pushbacks, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de beschikbare informatie mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35414
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. Th.H. Meeuwis),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. F.S. Boedhoe als waarnemer van de gemachtigde van eiser,
G.R. Mohamdi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
Het claimakkoord
5. Eiser voert aan dat het claimakkoord van Kroatië geen garantie biedt dat zijn verzoek om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Kroatië heeft het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De Kroatische autoriteiten hebben met het uitdrukkelijke claimakkoord van 18 oktober 2023 gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming zullen behandelen (op de wijze als beschreven in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening) en gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de Kroatische autoriteiten hierbij hun verdragsverplichtingen en verplichtingen die zullen voortvloeien uit de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht zullen naleven. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Kroatië Dublinclaimanten, ondanks een claimakkoord (op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening), in strijd met de Europese regels terugstuurt naar hun land van herkomst. Er zijn evenmin aanwijzingen dat Kroatië een ander land zal verzoeken tot overname of terugname. Als eiser problemen ervaart in Kroatië met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of indien hij andere problemen ervaart, dient hij zich daarover te beklagen bij de daartoe geëigende instanties, dan wel bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is de beroepsgrond slaagt niet.

Pushbacks

7. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat Kroatië zich op grote schaal schuldig maakt aan pushbacks. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA rapport over Kroatië, update 2022 en de rapporten van Border Violence Monitoring Network (BVMN) van februari en maart 2023.2 Uit die rapporten blijkt onder andere dat er nog steeds structureel en op grote schaal pushbacks plaatsvinden in Kroatië. Verder is eiser het niet eens met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023,3 (mede) omdat het de informatie uit het onderzoek van de staatssecretaris naar de situatie in Kroatië geheel afkomstig is van de Kroatische autoriteiten.
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.4 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die
2 Rapport van Border Violence Monitoring Network van maart 2023, ‘Illegal pushbacks and border violence reports’.
4 Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 81.
een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.5
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling oordeelde op 13 april 20226 dat er serieuze aanknopingspunten in de landeninformatie waren dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere EU- lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. Uit de recente uitspraak van de Afdeling van 13 september 20237 volgt echter dat de staatssecretaris op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek ten aanzien van Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat het hier gaat om bevindingen afkomstig van de Kroatische autoriteiten, betekent niet dat van de juistheid van deze bevindingen niet mag worden uitgegaan. De Afdeling heeft hiervoor geen aanleiding gezien. Eiser heeft ook geen rapporten en/of landeninformatie overgelegd dat de Kroatische autoriteiten de staatssecretaris ten aanzien van de situatie van Dublinclaimanten onjuist zou hebben geïnformeerd. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 13 september 2023 de aangehaalde informatie van BVMN en AIDA betrokken. Eiser stelt dat hij tijdens zijn verblijf in Kroatië slecht is behandeld. Niet is gebleken dat eiser hierover heeft geklaagd bij de Kroatische autoriteiten. Verder valt op dat eiser niet langer dan één dag in Kroatië heeft verbleven en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de opvang die hem is aangeboden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
5 HvJ19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 91-92.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.