In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 6 december 2021, maar de minister had niet tijdig beslist op dit verzoek. De rechtbank had eerder, op 24 juni 2022, de minister opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Eiser stelde dat de minister niet aan deze opdracht had voldaan en heeft hierop beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister via videoverbinding aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, en dat er beroep openstaat tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank constateert dat de minister ten tijde van het beroep niet aan de eerdere opdracht had voldaan en dat er geen (volledig) besluit was genomen. Hierdoor is het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard. De rechtbank legt een nieuwe termijn op voor de minister om alsnog een besluit te nemen, waarbij zij een termijn van 1 juni 2023 vaststelt. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-.
De rechtbank wijst erop dat de minister een onrealistische termijn had voorgesteld voor het nemen van een besluit, en dat de rechtbank een verantwoorde keuze moet maken tussen snelheid en zorgvuldigheid. De rechtbank concludeert dat de minister niet alleen de eerder opgelegde termijn moet respecteren, maar ook dat de door de minister verzochte termijn onnodig lang is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.