ECLI:NL:RBDHA:2023:22062
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet wegens werkweigering en de rechtsgeldigheid daarvan
In deze zaak heeft de werknemer, die op 20 maart 2023 in dienst trad als chauffeur/monteur, een verzoek ingediend om de werkgever te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen na een ontslag op staande voet. Dit ontslag vond plaats op 20 juli 2023, nadat de werknemer weigerde een opdracht van de werkgever op te volgen om terug te keren naar Zoetermeer voor een route in Amsterdam. De werknemer voerde aan dat het ontslag onterecht was, omdat hij bezig was met een andere route en de werkgever niet had voldaan aan zijn verplichtingen, zoals het regelen van overnachtingen.
De werkgever verweerde zich door te stellen dat de werknemer in strijd met de gegeven instructies had gehandeld en dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever in redelijkheid de opdracht had mogen geven en dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door deze niet op te volgen. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en wees het verzoek van de werknemer af. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van het opvolgen van redelijke instructies van de werkgever en de omstandigheden waaronder ontslag op staande voet gerechtvaardigd kan zijn. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever afhankelijk was van tijdige leveringen aan klanten, wat de noodzaak van de gegeven instructie onderstreepte.