ECLI:NL:RBDHA:2023:221

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
NL22.10210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsomkwestie

In deze zaak heeft eiseres op 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op haar asielaanvraag van 5 juli 2021. Op 8 september 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen en een verblijfsvergunning asiel verleend aan eiseres, geldig tot 5 juli 2026. Echter, eiseres handhaafde haar beroep omdat de staatssecretaris in zijn besluit had nagelaten vast te stellen dat hij een dwangsom verschuldigd was wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep in zoverre geen procesbelang meer heeft. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiseres in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit op besluiten over asielaanvragen, waardoor de staatssecretaris geen dwangsommen kan verbeuren.

Eiseres heeft verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, maar de rechtbank volgt haar niet. De rechtbank stelt vast dat de voorwaarden voor de toepassing van de Tijdelijke wet niet zijn vervuld, waardoor de wet van toepassing is op de aanvraag van eiseres. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet kan bereiken wat zij wil met haar beroep. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10210

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres op 2 juni 2022 heeft ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar asielaanvraag van 5 juli 2021.
Op 8 september 2022 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist. Verweerder heeft daarbij een verblijfsvergunning asiel aan eiseres verleend met ingang van 5 juli 2021, geldig tot 5 juli 2026. Verweerder heeft in het besluit verder vastgesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen.
Vervolgens heeft eiseres de rechtbank op 8 september 2022 bericht dat zij haar beroep handhaaft, omdat verweerder in het besluit van 8 september 2022 heeft nagelaten om vast te stellen dat hij een dwangsom heeft verbeurd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] .

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiseres, stelt de rechtbank vast dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, zodat eiseres gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. De vraag ligt voor of eiseres (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiseres geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eiseres geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Ter nadere onderbouwing van haar beroepsgronden heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 6 juli 2022 [3] . In die uitspraak is geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dat luidde van 11 juli 2020 tot 11 juli 2021, onverbindend is voor zover daarin is bepaald dat artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing is op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres stelt dat die uitspraak van toepassing is op haar asielaanvraag, omdat zij haar aanvraag voor 11 juli 2021 heeft ingediend.
3. De rechtbank volgt eiseres niet in dat standpunt. Artikel 3 van de Tijdelijke wet bepaalt dat artikel 1, zoals dat luidt sinds 11 juli 2021, buiten toepassing blijft indien vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet niet binnen de wettelijke termijn is beslist op de aanvraag én indien verweerder vóór die datum van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Aan de laatste voorwaarde is in dit geval niet voldaan. Eiseres heeft haar ingebrekestelling op 6 januari 2022 ingediend. Dat betekent dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dat luidt sinds 11 juli 2021, op de aanvraag van eiseres van toepassing is.
4. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [4] geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, zoals dat luidt sinds 11 juli 2021, niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom.
6. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
7. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Eiser heeft recht op een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in het kader van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State