In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De rechtbank heeft eerder, op 8 maart 2023, een beslissing over de omgangsregeling aangehouden en een bijzondere curator benoemd, die de situatie van het kind zou onderzoeken. De Raad voor de Kinderbescherming is ook ingeschakeld om advies uit te brengen.
Tijdens de zitting op 29 februari 2024 zijn zowel de vader als de moeder met hun advocaten verschenen, samen met een tolk en vertegenwoordigers van de Raad en de bijzondere curator. De bijzondere curator heeft in zijn verslag aangegeven dat er momenteel geen draagvlak is voor contact tussen het kind en de vader. Het kind ervaart angst bij de gedachte aan zijn vader, mede door traumatische ervaringen die zijn halfzus met de vader heeft meegemaakt. De Raad voor de Kinderbescherming sluit zich aan bij deze bevindingen en adviseert om het verzoek van de vader af te wijzen.
De rechtbank heeft de adviezen van de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming overgenomen en geoordeeld dat het in het belang van het kind is om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen. De vader heeft aangegeven zich neer te leggen bij deze adviezen. Wel is afgesproken dat de vader een video en een brief voor het kind zal opnemen, die de bijzondere curator op een later moment aan het kind kan voorleggen, afhankelijk van zijn behoefte hieraan.
De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd beschouwd en het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. L.L. Benink, bijgestaan door griffier mr. P.M.A. van Oosten.