ECLI:NL:RBDHA:2023:22159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
NL23.20678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende tijdige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had op 17 juli 2023 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 1 augustus 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft besloten dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet vergoeden, omdat de beslissing pas na het indienen van het beroep is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 209,25, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij een wegingsfactor van 0,25 is gehanteerd vanwege de eenvoudige aard van de zaak. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20678
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. H. Hassan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.
Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoekster is op 17 juli 2023 beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag. Op 1 augustus 2023 heeft verweerder aan verzoekster laten weten haar aanvraag in te willigen. Verzoekster heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in proceskosten.
4. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van de verzoekster en heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoekster te vergoeden.
5. Omdat verweerder pas nadat verzoekster in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op
€ 209,25. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 20233. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25).
7. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.