In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met haar minderjarige kinderen. De moeder, die sinds een incident op 23 maart 2023 met de kinderen bij haar ouders verblijft, verzocht de rechtbank om toestemming om naar [plaats 1] te verhuizen. De vader, die het gezamenlijk gezag over de kinderen uitoefent, voerde verweer tegen dit verzoek en stelde zelfstandig verzoeken in. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waaronder de veiligheid van de moeder, de noodzaak van de verhuizing en de impact op de kinderen.
De rechtbank oordeelde dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak was om te verhuizen. Hoewel de moeder haar wens om dichter bij haar familie te wonen kon onderbouwen, was er geen bewijs dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar welzijn of dat het in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank merkte op dat de moeder onvoldoende had nagedacht over de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling en de betrokkenheid van de vader bij het leven van de kinderen. Bovendien was er geen concrete woning aangetoond in [plaats 1].
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen, evenals de overige verzoeken van de vader die verband hielden met de situatie na de verhuizing. De rechtbank benadrukte het belang van de continuïteit van de zorg en de betrokkenheid van beide ouders bij de kinderen.