ECLI:NL:RBDHA:2023:2228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/1289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen omgevingsvergunningen voor balkonbeglazing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, bewoners van een woning in Alphen aan den Rijn, en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, over de verlening van omgevingsvergunningen voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar van eisers tegen de verleende vergunningen beoordeeld. Eisers stelden dat hun bezwaar tegen de vergunning voor vergunninghoudster 3 ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij pas na de termijn van indienen op de hoogte waren gesteld van de vergunning. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van de vergunning op de juiste wijze had plaatsgevonden en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft ook de inhoudelijke bezwaren van eisers tegen de verleende vergunningen beoordeeld, waarbij zij concludeerde dat de vergunningen niet in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de balkons zich binnen het bouwvlak bevonden, en heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: E. Falan).
Als derde-partij nemen aan het geding deel:
[derde-partij 1], te [woonplaats] , vergunninghouder 1 (gemachtigde:
mr. E.R. Koster),
en

[derde-partij 2] , te [woonplaats] , vergunninghoudster 3.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (primair besluit I) heeft verweerder aan vergunninghouder 1 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 1] te [plaats] .
Bij besluit van 27 juli 2020 (primair besluit II) heeft verweerder aan [A] , vergunninghouder 2, een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 2] te [plaats] .
Bij besluit van 30 juli 2020 (primair besluit III) heeft verweerder aan vergunninghoudster 3 een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 3] te [plaats] .
Bij besluit van 22 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard en tegen primair besluit III niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder 1 [B] en zijn echtgenote zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Vergunninghouder 1 heeft op 25 juni 2020 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 1] te [plaats] .
1.2.
Vergunninghouder 2 heeft op 22 juni 2020 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 2] te [plaats] .
1.3.
Vergunninghoudster 3 heeft op 30 juli 2020 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het realiseren van transparante en wegschuifbare balkonbeglazing aan de [adres] [nummer 3] te [plaats] .
1.4.
Bij primaire besluiten I, II en III heeft verweerder de omgevingsvergunningen verleend. Eisers, bewoners van de woning aan de [adres] [nummer 4] , hebben tegen de verlening van de omgevingsvergunningen bezwaar gemaakt.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat het bezwaar gericht tegen primair besluit III niet-ontvankelijk is, wegens termijnoverschrijding. Het bezwaarschrift is te laat ingediend en van een verschoonbare termijnoverschrijding is verweerder niet gebleken.
Ten aanzien van de bezwaren gericht tegen primaire besluiten I en II stelt verweerder zich op het standpunt dat de verleende omgevingsvergunningen niet in strijd zijn met één van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden, zodat verweerder gehouden was de omgevingsvergunningen te verlenen. Er is volgens verweerder geen sprake van strijd met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Volgens verweerder vallen de balkons en daarmee ook de balkonbeglazing binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in artikel 1.90 van de Planregels. Omdat er alleen beglazing wordt geplaatst, wordt hierdoor de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw niet overschreden.
3. Op wat eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
4.1.
Eisers voeren aan dat verweerder hun bezwaar gericht tegen primair besluit III ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bekendmaking van de aan vergunninghoudster 3 verleende omgevingsvergunning in de Alphens Nieuwsblad is verwarrend geweest en eisers zijn pas op 9 september 2020 via de e-mail door verweerder op de hoogte gesteld van de bekendmaking. Subsidiair moet de overschrijding van de daartoe gestelde termijn verschoonbaar worden geacht.
4.2.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3.8 van de Wabo geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet bepaalde wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is primair besluit III op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt door toezending van het besluit aan vergunninghoudster 3 op 30 juli 2020 en door publicatie op 12 augustus 2020 in de Alphens Nieuwsblad in de rubriek ‘Week-in-beeld.’ Daarmee is van primair besluit III kennis gegeven overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Binnen de rubriek ‘vergunningen’ stonden zowel de aanvraag als verleende vergunning (30 juli 2020) vermeld. Onder het kopje ‘ingekomen aanvragen’ stond dat er nog geen bezwaar gemaakt kon worden, terwijl onder het kopje ‘verleende vergunningen’ de bezwaarclausule werd vermeld. Dat zowel de aanvraag als verleende vergunning in het zelfde weekblad stonden is opmerkelijk, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Gelet op het voorgaande hadden eisers op de hoogte kunnen zijn van een aan vergunninghoudster 3 verleende omgevingsvergunning en de in dat verband geldende termijn voor het indienen van bezwaar.
4.4.
De bezwaartermijn is aangevangen op 31 juli 2020 en de laatste dag waarop bezwaar kon worden gemaakt was 10 september 2020. Op 23 september 2020, na het verstrijken van de bezwaartermijn, hebben eisers bezwaar gemaakt tegen primair besluit III. Dit betekent dat het bezwaar te laat is ingediend.
4.5.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Uit correspondentie tussen eisers en verweerder van 14 september 2020 blijkt dat eisers bekend zijn geworden met de publicatie van 12 augustus 2020. Op 14 september 2020 schrijft verweerder: ‘Ik hoop dat het u nu voldoende duidelijk is en dat u de keuze kunt maken om het wel of niet doorgaan met het bezwaarschrift.’ In de reactie van eisers aan verweerder op dezelfde dag hebben eisers niet kenbaar gemaakt of zij een bezwaarschrift indienen. Het bezwaarschrift hebben eisers pas op 23 september 2020 ingediend. De rechtbank vindt dat verwacht mocht worden dat eisers alsnog per omgaande bezwaar zouden instellen. De rechtbank ziet derhalve geen reden om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eisers tegen primair besluit III terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bestreden besluit.
Inhoudelijk
5.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Alphen Stad - geconsolideerd”. Op de in geding zijnde percelen rust de enkelbestemming “Wonen”. [1]
5.2.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
Ingevolge artikel 20.2, onder c, van de regels van het bestemmingsplan (planregels) bedraagt de oppervlakte van hoofdgebouwen niet meer dan de oppervlakte van het bestaand hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 2.9 van de planregels worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.
Ingevolge artikel 1.90 van de planregels vallen onder ondergeschikte bouwdelen onder meer balkons.
5.3.
De in artikel 2.10 van de Wabo vermelde weigeringsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer toetsingsgronden en dat de omgevingsvergunning moet worden verleend, indien geen sprake is van één van deze weigeringsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder, gelet op de dwingende formulering van genoemd artikel, niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal hij ook aan een belangenafweging niet toekomen.
5.4.
Niet ter discussie staat dat de verleende omgevingsvergunningen aan de [adres] [nummer 1] en [nummer 2] te [plaats] niet in strijd met het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de redelijke eisen van welstand zijn. De vraag is of de verleende omgevingsvergunningen in strijd met het bestemmingsplan zijn.
5.5.
Uit de bijlagen van Metalura bij de aanvragen van vergunninghouders 1 en 2 blijkt dat het gaat om 2 keer 6 glazen panelen die geopend en gesloten kunnen worden en dat die op de afscheiding van het balkon worden aangebracht. Het glaswerk is 12 millimeter dik en de breedte van het profiel bedraagt 168 millimeter (1 keer 108 millimeter en 2 keer 30 millimeter). Tevens blijkt uit de bijlagen dat de beglazing aan de binnenzijde van het bestaande hekwerk wordt gemonteerd. Uit foto’s van de woningen blijkt dat het bestaande hekwerk al bestond uit glazen panelen (of andersoortige doorzichtige materiaal).
5.6.
Eisers betwisten aan de hand van foto’s en kaarten dat de balkons en balkonbeglazingen van de woningen aan de [adres] [nummer 1] en [nummer 2] te [plaats] zich binnen het bouwvlak bevinden. Onder deze omstandigheden had verweerder de omgevingsvergunningen niet mogen verlenen, aldus eisers, omdat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De op de balkons aan te brengen glazen panelen worden in strijd met artikel 20.2., onder a, van de planregels van het bestemmingsplan buiten het bouwvlak aangebracht. Ook als sprake zou zijn van een ondergeschikt bouwdeel als bedoeld in artikel 1.90 van die regels, dan nog wordt de bouwgrens met meer dan de maximaal toegestane 1,5 meter overschreden, nu de overschrijding 2,78 is.
5.7.
Verweerder stelt dat blijkens een vergelijking van de bestemmingsplankaarten en de luchtfoto’s op ruimtelijkeplannen.nl, die als bijlage in een aanvullende reactie van verweerder van 19 november 2020 zijn gevoegd, de balkons en balkonbeglazingen zich binnen het bouwvlak bevinden. Eisers hebben dat gemotiveerd betwist, onder meer door te stellen dat op de verbeelding van het bestemmingsplan de balkons als punt zijn weergegeven en dat die punt buiten het bouwvlak ligt. Verder voeren zij aan dat de luchtfoto’s niet loodrecht van boven maar schuin op de gevel zijn genomen, zodat het lijkt alsof de balkons binnen het bouwvlak liggen. In een e-mail van verweerder aan eisers van 29 januari 2021 vermeldt verweerder dat de luchtfoto’s op ruimtelijkeplannen.nl zoals verzonden in de reactie van 19 november 2020 correct zijn; loodrecht en niet schuin op de gevel gericht. Verweerder heeft nog een luchtfoto overgelegd waarop een gele lijn is getrokken die volgens hem de begrenzing van de bestemming Wonen en het bouwvlak betreft, waaruit ook blijkt dat de balkons binnen het bouwvlak liggen. De rode lijn is het deel (de driehoek) die buiten het bouwvlak Wonen valt, namelijk een deel ingericht als tuin, gelegen op de begane grond. Dit deel loopt verder dan het bouwvlak inclusief de balkons en kent de bestemming Groen.
5.8.
In geschil is of de balkons en balkonbeglazingen zich buiten het bouwvlak bevinden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers voldoende gemotiveerd betwist dat de balkons zich binnen (1,5 meter buiten) het bouwvlak bevinden. Het bestemmingsplan geeft het bouwvlak weer. Het bouwvlak heeft de kleur geel, hetgeen verwijst naar de bestemming 'Wonen'. Het bouwvlak heeft een rechthoekige vorm. Tegen deze rechthoekige vorm zijn driehoekige vormen zichtbaar die overeenkomen met de vorm van de balkons waarvan eisers stellen dat deze buiten het bouwvlak vallen. Deze driehoekige vormen hebben de kleur groen, hetgeen overeenkomt met de 'enkelbestemming' Groen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de vergelijking door verweerder van de bestemmingsplankaarten en de luchtfoto’s van ruimtelijkeplannen.nl niet zonder twijfel worden afgeleid dat de balkons binnen het bouwvlak liggen. Ook uit de raadpleging van ruimtelijkeplannen.nl ter zitting bleek dat daarover geen zekerheid kan worden verkregen. Op basis van de foto’s en kaarten kan niet worden uitgesloten dat niet alleen de grond onder de balkons maar ook de balkons zelf vallen onder de enkelbestemming Groen en zich derhalve buiten het bouwvlak bevinden. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Raad van State van 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:959) en 26 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3080), waaruit blijkt dat een luchtfoto op ruimtelijkeplannen.nl slechts een indicatie geeft en geen goede weergave is van de werkelijkheid. Anders dan verweerder stelt kan ook de gele lijn op de luchtfoto niet zonder meer voor juist worden aangenomen nu ook uit die luchtfoto afgeleid kan worden dat het een schuin zicht betreft. De stelling van verweerder, dat de balkons binnen het bouwvlak vallen, dan wel binnen 1,5 meter buiten het bouwvlak, heeft hij thans naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt. Om dat te bepalen is een feitelijke meting nodig, hetgeen niet is gebeurd.
5.9.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en op een ondeugdelijke motivering berust. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Hiertoe dient verweerder alsnog aannemelijk te maken dat de balkons en balkonbeglazingen binnen het bouwvlak, dan wel binnen 1,5 meter buiten de grens van het bouwvlak vallen. Verweerder kan het geconstateerde gebrek bijvoorbeeld herstellen op basis van een kadastrale inmeting en een op grond daarvan kenbaar te maken aanvullende motivering, dan wel door een gewijzigd of nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.10.
Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb uiterlijk binnen twee weken meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.11.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen 2 weken aan de rechtbank mee te delen of hij
gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 6 weken na verzending van deze
tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en
aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.
de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.