ECLI:NL:RBDHA:2023:223
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en vaststelling van bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 8 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag van 28 september 2021. De staatssecretaris heeft op 29 augustus 2022 alsnog op de aanvraag beslist en een verblijfsvergunning asiel verleend, geldig tot 28 september 2026. Echter, eiser handhaafde zijn beroep omdat de staatssecretaris in het besluit niet heeft vastgesteld dat hij recht heeft op een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank overweegt dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep in zoverre geen procesbelang meer heeft. Daarnaast wordt de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft, omdat de Tijdelijke wet de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en kent eiser een vergoeding toe voor de gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.