In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiser had in het verleden een asielvergunning, maar deze was ingetrokken. Hij diende op 2 december 2018 een aanvraag in om bij zijn Belgische partner te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen geldig document voor grensoverschrijding had overgelegd en de duurzame relatie met zijn partner onvoldoende kon onderbouwen. Eiser ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De hoogste bestuursrechter verklaarde het hoger beroep van eiser echter gegrond, waardoor het bezwaar tegen de eerdere afwijzing opnieuw werd beoordeeld.
In de tussentijd diende eiser een tweede aanvraag in, die ook werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij en zijn partner daadwerkelijk in Nederland verbleven. Eiser voerde aan dat hij in Nederland woonruimte huurde en dat zijn partner in Nederland ingeschreven stond. Verweerder handhaafde echter zijn standpunt dat er onvoldoende bewijs was voor het feitelijke verblijf van eiser en zijn partner in Nederland.
De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat eiser en zijn partner niet konden aantonen dat zij daadwerkelijk in Nederland verbleven. Eiser had zelf verklaard dat hij de intentie had om zich in Nederland te vestigen, maar dat hij dit nog niet had gedaan vanwege zijn werk in België. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.