ECLI:NL:RBDHA:2023:2290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de zaak op 2 februari 2023 behandeld.

Eiser voerde aan dat hij in Italië in een situatie van extreme armoede zou komen te verkeren en dat hij vanwege zijn medische situatie, waaronder bijna volledige blindheid, bijzonder kwetsbaar is. Hij stelde dat de overdracht aan Italië in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat Italië niet in staat zou zijn om hem de nodige zorg en bescherming te bieden. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat er in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan.

De rechtbank concludeerde dat de rapporten waar eiser naar verwees niet voldoende waren om aan te tonen dat Italië niet aan zijn behoeften kon voldoen. Bovendien werd vastgesteld dat Italië garanties had gegeven voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Murad. Ook is verschenen [naam broer], broer van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 3 mei 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder die aanvraag niet in behandeling genomen. [1] Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 februari 2022 Italië illegaal is ingereisd. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] is de lidstaat waar de vreemdeling op illegale wijze de grens heeft overschreden vanuit een derde land, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. Verweerder heeft Italië daarom verzocht om eiser over te nemen. De Italiaanse autoriteiten zijn daarmee op 9 augustus 2022 akkoord gegaan.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat overdracht daarom in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4] Eiser vreest in Italië in een situatie van extreme armoede te raken, waarbij er geen sprake zal zijn van een woonruimte en basisbehoeften. Eiser verwijst daarbij naar de
circular lettervan de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, het AIDA-rapport van 2021 en het SFH-rapport van 2022. Ook verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022 en van zittingsplaats Roermond, van 30 januari 2023. [5] Voorts is eiser bijna helemaal blind, waardoor hij niet zelfstandig kan leven en overal begeleiding nodig heeft. Die begeleiding ontvangt hij van zijn in Nederland verblijvende broer. Hij moet daarom worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon als bedoeld in het Tarakhel-arrest waardoor aanvullende garanties nodig zijn. [6] Daarnaast is eiser van mening dat verweerder gehouden was om hier artikel 16, lid 1, van de Dublinverordening toe te passen. Eiser is wegens een zware handicap afhankelijk van zijn broer [naam broer] . Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een brief van een taalcoach overgelegd. Tot slot meent eiser dat een overdracht getuigt van een onevenredige hardheid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [7]
5. Eiser is hierin niet geslaagd. De rapporten waar eiser naar verwijst zijn door de Afdeling [8] al beoordeeld en hebben niet geleid tot het oordeel dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [9] Uit de circular letter van 5 december 2022 volgt dat er sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. Dit kan worden vergeleken met de eerdere tijdelijke opschorting van overdrachten in verband met het coronavirus. Ook toen waren er geen overdrachten mogelijk en de Afdeling heeft in die situatie geoordeeld dat er sprake was van ook een tijdelijke onmogelijkheid. [10] Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen die termijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. De circular letter heeft dan ook niet tot gevolg dat het besluit onrechtmatig is.
6. Voorts heeft eiser met de medische stukken onvoldoende onderbouwd dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Niet is gebleken dat eiser specialistische zorg nodig heeft vanwege zijn aangeboren oogafwijking. Dit betekent dat verweerder geen schriftelijke garanties hoeft te vragen aan de Italiaanse autoriteiten voorafgaand aan overdracht. Bovendien kan ook bij bijzonder kwetsbare asielzoekers ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Dit volgt uit arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaken M.T. tegen Nederland [11] en A.B. tegen Finland. [12]
7. Verweerder heeft in dat verband nog terecht opgemerkt dat Italië middels het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Als eiser bij terugkeer onverhoopt geen opvang of medische zorg zou krijgen, ligt het op zijn weg om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
8. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. [13] Daarin is eiser niet geslaagd. Niet is gebleken dat eiser vanwege zijn medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn broer deze zorg zou kunnen verlenen. Dit volgt ook niet uit de brief van de taalcoach. Daarnaast heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor juist verklaard dat hij niet afhankelijk is van zijn broer en dat hij zelfstandig wilt wonen. Nu de vereiste afhankelijkheidsrelatie niet aannemelijk is geworden, bestaat ook geen grond voor de conclusie dat Nederland op grond van die bepaling verantwoordelijk moet worden geacht.
9. Eiser stelt tot slot dat vanwege zijn medische situatie een overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank overweegt dat de medische voorzieningen van de lidstaten in beginsel vergelijkbaar zijn. Niet is gebleken dat sprake is van dusdanige ernstige medische problematiek dat eiser niet overgedragen zou kunnen worden aan Italië. Daarbij komt dat verweerder volgens artikel 32 van de Dublinverordening gehouden is de Italiaanse autoriteiten te informeren over eisers gezondheidstoestand en dat de overdracht zal worden opgeschort als duidelijk is dat Italië niet aan eisers specifieke behoeften kan voldoen. Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de behandeling van eisers asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
7.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Uitspraken van 6 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:38, 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324 en 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3272.
11.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021: 0323DEC004659519.
12.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 27 mei 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
13.Uitspraak van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2296.