ECLI:NL:RBDHA:2023:2327

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21/5209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen weigering omgevingsvergunning en verschoonbare termijnoverschrijding na overlijden gemachtigde

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen de beslissing van de burgemeester en wethouders van Den Haag, die haar aanvraag voor een omgevingsvergunning had geweigerd. Het primaire besluit werd op 15 september 2020 genomen, en het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk werd verklaard, volgde op 25 februari 2021. Eiseres stelde dat zij pas op 27 juli 2021 op de hoogte was gesteld van het bestreden besluit, en dat dit besluit pas op 3 augustus 2021 aan haar was verzonden, nadat haar gemachtigde, de heer Weeda, op 5 februari 2021 was overleden. Eiseres deed een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding, omdat zij niet op de hoogte was van het overlijden van haar gemachtigde en daardoor niet tijdig beroep kon instellen.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep ambtshalve beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, aangezien het uitsluitend naar de overleden gemachtigde was verzonden. Hierdoor was eiseres niet in staat om tijdig beroep in te stellen. De rechtbank concludeerde dat het beroep tijdig was ingediend, omdat de bekendmaking pas op 3 augustus 2021 had plaatsgevonden.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de gemeente ten onrechte had gesteld dat de gemachtigde van eiseres niet gemachtigd was om op te treden. De rechtbank vond dat de gemeente in dit geval niet redelijk had gehandeld door het bezwaar niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om alsnog inhoudelijk op het bezwaarschrift te beslissen. Tevens werd de gemeente opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

Burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: V. Boender).

Procesverloop

In het besluit van 15 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres een omgevingsvergunning te verlenen voor het veranderen van de winkel [adres] [nummer] tot restaurant, het wijzigen van de voorgevel en het plaatsen van een uitbouw aan de achterzijde.
In het besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag in het primaire besluit geweigerd. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is.
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Bekendmaking van een besluit kan op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschieden door het besluit aan de belanghebbende per post toe te sturen.
4. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
5. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
6.1.
Het bestreden besluit is gedateerd op 25 februari 2021. Dit betekent dat bij toezending van het besluit op die dag, de beroepstermijn is aangevangen op 26 februari 2021 en de termijn om beroep in te stellen eindigde op 8 april 2021. Het beroepschrift is op 4 augustus 2021 en derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend.
6.2.
Eiseres stelt dat zij pas op 27 juli 2021 heeft vernomen dat het bestreden besluit was genomen en dat verweerder dit pas op 3 augustus 2021 aan haar heeft verzonden. Eiseres heeft op 4 augustus 2021 een beroepschrift ingediend en doet een beroep op de verschoonbare termijnoverschrijding. Hiertoe voert eiseres aan dat zij, nadat zij had vernomen van het bestreden besluit, direct contact heeft gezocht met haar gemachtigde, de heer Weeda. Na een zoektocht op internet is zij erachter gekomen dat haar gemachtigde op 5 februari 2021 is overleden. Eiseres is hier niet van op de hoogte gesteld. Haar gemachtigde was een eenpitter en tot op heden heeft zij niemand kunnen bereiken ten aanzien van de situatie en om haar dossier op te vragen. Eiseres was ondertussen in afwachting van een reactie van haar gemachtigde en nam aan dat het inplannen van een hoorzitting door de werkachterstand wegens corona lang zou duren. Verder is het besluit blijkens de stukken uitsluitend per e-mail verzonden. Eiseres stelt dat het bestreden besluit wegens het bovenstaande niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Daarnaast wijst zij erop dat, indien verweerder ervan uitgaat dat haar gemachtigde niet gemachtigd is, het onbegrijpelijk is dat de gemeente de beslissing alleen aan haar gemachtigde stuurt. Het aangevoerde is met stukken onderbouwd.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ontvankelijk is en overweegt hiertoe het volgende. Het bestreden besluit is pas na het overlijden van de gemachtigde van eiseres genomen en uitsluitend naar de gemachtigde gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het besluit hiermee niet bekend is gemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. De gemachtigde was immers niet meer in leven om het besluit te ontvangen. Het bestreden besluit is pas met toezending naar eiseres op 3 augustus 2021 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Het beroepschrift, ontvangen op 4 augustus 2021, is daarmee tijdig ingediend.
6.4.
De rechtbank overweegt daarnaast dat eiseres terecht aanvoert dat het besluit ten onrechte uitsluitend per e-mail is gestuurd. Op grond van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een besluit elektronisch verzonden worden indien de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), valt uit de wetsgeschiedenis af te leiden dat het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet kan geschieden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810). Het bezwaarschrift is per e-mail ingediend, verder blijkt er geen correspondentie via de elektronische weg vanuit de gemachtigde. Dat verweerder de ontvangstbevestiging per e-mail heeft gestuurd, heeft in dit opzicht verder geen betekenis nu hier – los van het feit dat deze e-mail mogelijk wel is aangekomen gelet op de aan eiseres gevraagde machtiging – nooit een reactie van de gemachtigde op is gekomen via de elektronische weg. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat de wijlen gemachtigde van eiseres op grond van een enkele e-mail kenbaar heeft gemaakt langs de elektronische weg bereikbaar te zijn.
6.5.
De rechtbank kan zich tot slot vinden in het argument van eiseres dat, nu verweerder het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de heer Weeda niet gemachtigd was om namens eiseres op te treden, het op de weg van verweerder had gelegen om het bestreden besluit óók naar eiseres te sturen.
7. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege een ontbrekende machtiging van de gemachtigde van eiseres.
8.1.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
8.2.
Ingevolge artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
8.3.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, kan een bezwaar, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen ervan, niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim binnen een hem daartoe gestelde termijn te herstellen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 6:6 van de Awb neergelegde bevoegdheid. Het staat vast dat de wijlen heer Weeda professioneel rechtsbijstand verleende. In het algemeen mag een bestuursorgaan er van uitgaan dat iemand die, hoewel geen advocaat, professioneel rechtsbijstand verleent, zoals de wijlen gemachtigde van eiseres, van zijn cliënt ook daadwerkelijk de opdracht heeft gekregen om een rechtsmiddel in te stellen. De formele eis van het overleggen van een schriftelijke machtiging is niet voor niets gesteld, maar het is zeer ongebruikelijk dat geen gevolg wordt gegeven aan de gelegenheid om alsnog een machtiging te overleggen. Daarom had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om, toen een reactie op het verzoek om een machtiging uitbleef, navraag te doen bij de wijlen gemachtigde van eiseres. Deze navraag is – blijkens een rondgang in de jurisprudentie – ook gangbaar. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking, onder verwijzing naar hetgeen in 6.4. is overwogen, dat de ontvangstbevestiging met het verzoek om een machtiging per e-mail is verzonden. Tot slot neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat het niet meer mogelijk is om aan de heer Weeda te vragen waarom de wel door eiseres overgelegde machtiging niet naar verweerder is gestuurd. Dit kan niet zonder meer aan eiseres worden tegengeworpen. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld.
10.1.
Verweerder heeft nog aangevoerd dat eiseres geen procesbelang meer heeft omdat zij een tweede soortgelijke aanvraag heeft ingediend, welke is geweigerd.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres nog procesbelang heeft bij het voorliggende beroep. Dat er mogelijk een soortgelijke aanvraag is ingediend, betekent niet dat eiseres geen belang meer heeft bij haar eerder afgewezen soortgelijke aanvraag. Deze zijn immers – zoals volgt uit de bewoordingen van verweerder, die de nieuwe aanvraag overigens ook niet heeft overgelegd en aldus haar stelling niet heeft onderbouwd – niet hetzelfde. Minstens zolang eiseres door rechtsmiddelen aan te wenden nog een kans heeft om een van de twee aanvragen vergund te krijgen, heeft zij procesbelang bij beide beroepen.
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard zal verweerder worden opgedragen om alsnog inhoudelijk op het bezwaarschrift te beslissen.
12. Aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.