ECLI:NL:RBDHA:2023:2355

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL22.5285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen en verzoek om bestuurlijke dwangsom in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 20 januari 2023 in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 17 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiseres wenst dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en verweerder veroordeelt in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Eiseres heeft haar beroep niet ingetrokken, dus de rechtbank moet nog een beslissing nemen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat het beroep geen zin meer heeft nu verweerder heeft beslist. Eiseres heeft geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep.

Wat betreft de bestuurlijke dwangsom, oordeelt de rechtbank dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd op basis van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank concludeert dat het beroep ten aanzien van de bestuurlijke dwangsom ongegrond is. Eiseres vraagt ook om vergoeding van proceskosten. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de proceskosten moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 418,50, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld en komt tot de conclusie dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5285
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. Y.G.F.M Coenders) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.
Op 17 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag. Het beroep van eiseres wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit.
Eiseres wil nu nog dat de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vaststelt en dat zij overgaat tot veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek tot veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiseres heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiseres wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiseres het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiseres gelijk had met haar beroep. Dit is om de volgende reden. Eiseres wilde met haar
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op haar aanvraag. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist, heeft het beroep van eiseres geen zin meer. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij haar oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
4. Eiseres wil dat de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 20222 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Het beroep dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is daarom ongegrond.
Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel
6. Eiseres voert aandat de Tijdelijke wetopschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Eiseres wijst er op dat het geschil gaat om de vraag of er tijdig een besluit is genomen endat de wetgever daarvoor eenalgemene regeling opgesteld heeft die in beginsel van toepassing is op het hele bestuursrecht. Uit de rechtspraak vanhet Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ)8 gelden bij gelijke vorderingen dezelfde nationale regels, waaronder dus ook de automatische dwangsom die wordt verbeurd na een ingebrekestelling.
7. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot enmet 4:19 van de Awb (die deeluitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op eenbesluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 20229 is geoordeeld dat het afschaffen vande bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en hetdoeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
8. Concluderend kan de rechtbank niet vaststellen dat verweerder eenbestuurlijke dwangsomheeft verbeurd. Het beroep tenaanzienvanhet vaststellen vande bestuurlijke dwangsom is dan ook ongegrond.
Proceskostenveroordeling
9. Over de vergoeding van de proceskosten die eiseres vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 17 juni 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door
eiseres. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
10. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiseres. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiseres te betalen.
11. De rechtbank stelt de proceskosten van eiseres die verweerder moet betalen vast op
€ 418,50. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 januari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.