ECLI:NL:RBDHA:2023:2390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL21.6631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Pakistaanse eiser met betrekking tot afvalligheid van de islam en vervolging in Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Pakistaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de eiser niet geloofwaardig zou zijn in zijn verklaring dat hij zich had bekeerd tot het christendom en dat hij als afvallige van de islam in Pakistan zou worden vervolgd. De eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 14 september 2018, maar de afwijzing volgde pas na een langdurig proces met meerdere zittingen en aanvullend onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet voldoende had doorgetoetst aan de informatie uit het ambtsbericht over de situatie van afvalligen in Pakistan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser bij terugkeer naar Pakistan geen reëel risico op ernstige schade zou lopen. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de eiser opnieuw gehoord moet worden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 2.511,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2021 en aanvullend besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 30 april 2021 beroep ingesteld. Dit beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen het aanvullende besluit van 26 april 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van de zaak aangehouden omdat gemachtigde van eiser en de rechtbank niet tijdig kennis hebben kunnen nemen van het aanvullend verweerschrift van 26 juli 2021.
Het onderzoek ter zitting is voorgezet op 27 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 14 september 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hieraan heeft eiser - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft zich van jongs af aan niet thuis gevoeld binnen de islam. Als volwassene verhuisde hij naar Dubai waar hij christelijke vrienden kreeg en geïnteresseerd raakte in het christendom. Dit heeft ertoe geleid dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom. De ouders van eiser hebben hem gedwongen te trouwen met een moslima. Nadat eiser vertelde te zijn bekeerd, zijn hij en zijn familie door de broers van zijn echtgenote meermaals bedreigd met wapens en geweld. Dit heeft geresulteerd in een gedwongen scheiding maar omdat zijn voormalige zwagers hem ook na de scheiding bleven bedreigen moest eiser Pakistan ontvluchten.
2. Op 3 februari 2021 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser af te wijzen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eveneens heeft verweerder het voornemen geuit om eiser geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) te verlenen noch uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen bevat:
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
Eiser heeft verklaard van jongs af aan als afvallige van de islam in Pakistan geleefd te hebben;
Eiser heeft verklaard gedurende zijn verblijf in Dubai bekeerd te zijn tot het christendom;
Eiser heeft verklaard dat hij na zijn uithuwelijking met een islamitische vrouw problemen heeft ondervonden met zijn schoonfamilie toen zij achter zijn bekering kwamen;
Eiser heeft verklaard problemen te hebben gehad vanwege zijn steun aan de politieke partij PTI.
Eiser wordt door verweerder gevolgd in het eerste relevante element. De overige elementen heeft verweerder echter ongeloofwaardig geacht.
3. Op 1 april 2021 heeft eiser een zienswijze op het voornemen ingediend. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en namens hem is – samengevat en van zover van belang – het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de afvalligheid van de islam wordt aangevoerd dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe de door eiser geschetste negatieve ervaringen met de islam zijn meegewogen in de besluitvorming en waarom deze geen motief kunnen vormen voor zijn afvalligheid. Daarnaast wordt hem ten onrechte een gebrek aan een diepliggend motief voor zijn afvalligheid tegengeworpen. Eiser heeft duidelijk verklaard dat hij als moslim is opgegroeid terwijl hij daar zelf niet voor gekozen had en zich door al zijn negatieve ervaringen realiseerde dat de islam niets voor hem was. Ten onrechte stelt verweerder voorts dat het vreemd is dat eiser van zijn vader wel kennis over het christendom mocht vergaren maar zich niet mocht bekeren. Onduidelijk blijft waarom het vergaren van kennis automatisch tot bekering zou moeten leiden. Daarnaast is het algemeen bekend dat het vergaren van kennis leidt tot een hogere positie op de maatschappelijke ladder en daarmee tot meer aanzien hetgeen de vader belangrijk vond voor zijn zoon. Eveneens ten onrechte stelt verweerder dat het vreemd is dat eisers vader hem koppelde aan een moslima. Eiser was formeel nog steeds moslim en het huwelijk dus rechtsgeldig. Bovendien bestaat er in Pakistan wettelijk godsdienstvrijheid en blijkt uit objectieve bronnen (bv. Iers Refugee Documentation Centre van 18 augustus 2016) dat interreligieuze huwelijken voorkomen. Verweerder geeft niet aan wat deze informatie betekent voor de beoordeling.
5. Op 25 augustus 2021 wordt namens eiser een fatwa overgelegd en op 15 oktober 2021 een scheidingsakte. Beide documenten worden onderzocht door Bureau Documenten (BD). Ten aanzien van de fatwa kan BD geen uitspraak doen over de echtheid bij gebrek aan referentiemateriaal. De echtheid van de scheidingsakte wordt door BD positief beoordeeld.
6. Gelet op de nieuwe Werkinstructie 2022/3 is eiser op 22 februari 2022 aanvullend gehoord over met zijn gestelde afvalligheid en de overgelegde fatwa en scheidingsakte.
7. Op 17 maart 2022 heeft verweerder een aanvullend voornemen uitgebracht waarin een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden ten aanzien zijn verklaring dat hij nooit in de islam heeft geloofd. Tevens wordt aanvullend besloten over de gestelde problemen als gevolg van zijn huwelijk.
Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de volgende relevante elementen:
Eiser heeft verklaard dat hij nooit heeft geloofd in de islam (Dit was relevant element 2);
Eiser heeft verklaard dat hij na zijn uithuwelijking met een islamitische vrouw problemen heeft ondervonden met zijn schoonfamilie toen zij achter zijn bekering kwamen.
Verweerder concludeert dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser niet gelooft in de islam en daar nooit in heeft geloofd. Daarom wordt niet geloofwaardig geacht dat eiser een afvallige is van de islam noch dat dit hem door de buitenwereld wordt toegedicht. Voorts wordt eiser gevolgd in zijn stelling dat hij de islam nu niet meer praktiseert maar volgens verweerder heeft hij tegenstrijdig verklaard over het moment waarop hij daarmee is gestopt. Nu eiser het niet meer praktiseren koppelt aan zijn bekering en deze bekering door verweerder niet wordt gevolgd, volgt verweerder niet dat eiser de islam in Pakistan niet meer praktiseerde. Mocht eiser daar toch in gevolgd worden dan is niet gebleken dat hij als gevolg daarvan in Pakistan problemen heeft ondervonden. De gestelde problemen met zijn familie en schoonfamilie worden immers door verweerder ongeloofwaardig geacht terwijl niet gesteld of gebleken is dat eiser verder problemen heeft ondervonden. Zo heeft van 31 mei 2016 tot 6 maart 2018 in Pakistan onderdak gehad en heeft hij kunnen werken. De overgelegde documenten geven volgens verweerder geen aanleiding tot een ander oordeel. Element 2 acht verweerder nog immer ongeloofwaardig. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat eiser kan terugkeren naar Pakistan waar hij zich kan conformeren aan de normen en de waarden van de Pakistaanse samenleving.
8. Op 30 maart 2022 heeft eiser een zienswijze op dit aanvullende voornemen ingediend. Bij aanvullend besluit van 26 april 2022 heeft verweerder op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht gereageerd en zijn aanvullende voornemen gehandhaafd.
9. Eiser kan zich niet vinden in dit aanvullende besluit en heeft – voor zover van belang – aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij in Pakistan niet zal worden gezien als afvallige omdat hij nooit in de islam heeft geloofd. Dit standpunt strookt niet met hetgeen eiser heeft verklaard en evenmin met wat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), bijvoorbeeld in haar uitspraak van 19 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:94), verstaat onder een afvallige. Eiser is immers opgegroeid met de islam en in de ogen van zijn sociale omgeving behoort hij daartoe ook aangesloten te zijn. Eiser heeft de islam ook gevolgd en gemotiveerd toegelicht welke gebeurtenissen in zijn leven ertoe hebben bijgedragen dat hij kritischer werd ten aanzien van deze religie en waardoor hij steeds verder van de islam kwam af te staan. Bij terugkeer naar Pakistan zal hij zeker als afvallige worden gezien.
10. De rechtbank overweegt als volgt.
10.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser volgt in zijn stelling dat hij niet gelooft in de islam. Ook gelooft verweerder dat eiser op een gegeven moment is gestopt met het praktiseren van het islamitische geloof en dat hij tegenover zijn vader en de molwi zijn twijfels heeft geuit over het islamitische geloof en zijn interesse voor het christelijke geloof kenbaar heeft gemaakt. Voorts constateert de rechtbank dat eiser stelt dat hij ook in Nederland de islam niet meer heeft gepraktiseerd en stelt te zijn bekeerd tot het christendom. Ook heeft eiser verklaard niet van plan te zijn de islam ooit nog te gaan praktiseren.
10.2
In het Algemeen Ambtsbericht Pakistan van september 2022 staat over de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging het volgende:
“In Pakistan wordt onder afvalligheid – apostacy – meestal verstaan het openlijk afstand nemen van de islam. Dit betekent dat een persoon verklaart geen moslim (meer) te zijn. In de Pakistaanse samenleving leidt een dergelijke stap tot grote woede en haat, er bestaat geen enkel begrip voor. Ook wordt de persoon daardoor de facto vogelvrij verklaard en kan door iedereen vervolgd of gedood worden. Ook een atheïst zou als afvallige kunnen worden beschouwd.
Een afvallige zou theoretisch aan vervolging kunnen ontkomen door zijn afvalligheid of bekering tot een ander geloof niet publiekelijk bekend te maken en zijn geloof niet formeel te veranderen. Dit is echter niet altijd mogelijk en daarom is het vaak een reden om naar een ander land te vluchten. De repercussies zijn eenvoudigweg te groot. De Pakistaanse samenleving staat zeer vijandig tegenover afvalligen en bekeerlingen van de islam naar een ander geloof en de gevaren voor betrokkenen zijn groot. Het is daarom ook niet erg waarschijnlijk dat een afvallige aangifte doet bij de politie in geval van bedreiging. Hij/zij zal dan immer nog meer gevaar lopen. Een afvallige kan heel eenvoudig voor godslastering worden aangeklaagd op basis van blasfemiewetten. Op godslastering staan de doodstraf en andere zware straffen zoals levenslange opsluiting. Onder de blasfemiewetgeving valt niet alleen het beledigen van de profeet Mohammed. Het gaat veel verder en betreft ook andere uitspraken die de islam zouden beledigen.”
10.3
In het licht van hetgeen is vastgesteld onder 10.1 en bovenstaande informatie uit het ambtsbericht vermag de rechtbank niet inzien waarom verweerder niet heeft doorgetoetst aan de informatie van het ambtsbericht om zo te onderzoeken of eiser een vluchteling is op grond van het Verdrag dan wel bij terugkeer naar Pakistan geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Nu verweerder dit onderzoek achterwege heeft gelaten, is het onderzoek niet volledig geweest en dient reeds hierom het bestreden besluit vernietigd te worden.
11. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen. Gelet op de duur van het verblijf van eiser in Nederland, het tijdsverloop na zijn aanvraag en zijn stelling dat hij al die tijd het christelijke geloof is blijven praktiseren, draagt de rechtbank verweerder op eiser te horen alvorens een nieuw besluit te nemen.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,00,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op een nadere zitting en 0,5 punt het indienen van gronden ten behoeve van het aanvullende besluit, met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.